Eeuwig wel of wee
Handelingen 26:8
„Wat? Wordt het bij u ongelooflijk geoordeeld, dat God de doden opwekt?”
De lichamen van de goddelozen zullen wel weer opstaan, zoals Paulus dit ook heeft uitgedrukt: dat God de doden opwekt (Handelingen 26:8). Maar in staat en hoedanigheid verschillen de goddelozen van de Godzaligen. Want uit de lichamen van de goddelozen zal de zwakheid, smaad, verdorvenheid en ellende niet worden weggenomen. Maar in versmaadheid opstaande, zullen ze door het oordeel en de macht van God, in de versmaadheid en de verdorvenheid bevestigd worden. En in de dood en de verdorvenheid zelf, zullen zij zo onsterfelijk en onverderfelijk gemaakt worden dat ze door geen smarten ooit kunnen vernietigd worden. Maar zij zullen als een gloeiend staal branden in eeuwigheid. „Sommigen zullen opstaan tot eeuwige afgrijzing” (Daniël 12:2). Ook lezen we ervan in Mattheüs 25:41-46: „Dan zal Hij zeggen ook tot degenen, die ter linker hand zijn: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk de duivel en zijn engelen bereid is. Want Ik ben hongerig geweest, en gij hebt Mij niet te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest, en gij hebt Mij niet te drinken gegeven; … en dezen zullen gaan in de eeuwige pijn. Maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven”. De reden hiervan is, dat niet slechts de eerste dood, maar ook de tweede, die de eeuwige is, een straf der zonde is die tegen de oneindige majesteit Gods door lichaam en ziel begaan is.
Caspar Olevianus, hoogleraar te Heidelberg
(”Verklaring der Apostolische Geloofsbelijdenis”, 1868)