Politiek moet verantwoording afleggen
De conclusies van het NIOD-rapport ten aanzien van de defensietop en de premier zijn zo zwaar dat er duidelijk verantwoording moet worden afgelegd, schrijft Peter van der Heiden. Eerst in het kamerdebat, daarna ongetwijfeld in een enquête, meent hij.
Na zes jaar wachten was het afgelopen woensdag eindelijk zover: het rapport van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) over de val van de moslimenclave Srebrenica in juli 1995 werd gepresenteerd. In zo’n 6000 pagina’s reconstrueerden de onderzoekers onder leiding van NIOD-directeur Blom de gebeurtenissen rond dat dramatische moment. Voornaamste conclusies: Dutchbat treft geen blaam, maar de internationale gemeenschap, de landmachttop en de politiek des te meer. Het VN-mandaat schoot volgens het rapport tekort (je kunt geen vrede handhaven waar die niet is), de politiek zond de militairen uit op basis van onvoldoende informatie en met ontoereikende uitrusting en de legertop hield informatie achter, zowel rond de val van de enclave als daarna. Stevige conclusies, die echter wél een vervolg moeten krijgen.
Aan het mandaat kon Nederland niet zo veel doen. De bereidheid binnen de Verenigde Naties om méér te doen dan vredeshandhaving ontbrak. Hierbij moet aangetekend worden dat Frankrijk en Engeland op basis van datzelfde, te zwakke mandaat, wél gewapend verzet boden tegen Servische aanvallen. Dutchbat kreeg echter niet het bevel de moslims en zichzelf gewapenderhand te verdedigen. Niet voor niets is het NIOD-rapport in de Franse krant Le Monde al bestempeld als een poging tot schoonwassen van het Nederlandse blazoen.
Vraagtekens
Het derde kabinet-Lubbers heeft volgens de onderzoekers blauwhelmen uitgezonden met onvoldoende voorbereiding. Zo werd geen informatie ingewonnen bij de Canadezen die voor Dutchbat in de Srebrenica zaten, was de bewapening veel te licht en werd onvoldoende gerealiseerd dat het VN-mandaat een zwakke basis was voor daadwerkelijke bescherming van de enclave. De uitzending van Dutchbat was volgens het NIOD een combinatie van compassie en ambitie. Waar compassie de beste reden is om aan een vredesmissie deel te nemen, is ambitie de slechtste. Alleen al de wens om Nederland met een dergelijk project op de kaart te willen zetten, roept vraagtekens op. Het doet erg denken aan de commando-officier die enkele weken geleden in de Volkskrant de politiek opriep om zijn troepen in te zetten in Afghanistan, want dat was „een show waarin wij niet mogen ontbreken.”
De legertop krijgt de meest ongezouten kritiek. Door Dutchbat gerapporteerde aanwijzingen voor (massa)moord werden niet doorgegeven aan Den Haag, en het debriefingsrapport, waarvoor vrijwel alle ex-Dutchbat-militairen werden verhoord, werd zwaar gemanipuleerd. Het NIOD kwalificeert dit, terecht, als een doofpot, maar noemt onterecht toenmalig minister van Defensie Voorhoeve een gevangene van dit rapport. Volgens de onderzoekers wíst Voorhoeve dat het debriefingsrapport gemanipuleerd was, maar kon hij daar niets van zeggen omdat hij daarmee de landmachttop zou desavoueren. Een onbegrijpelijke conclusie.
In een parlementaire democratie is er geen zwaarder ministerieel vergrijp dan het verkeerd informeren van de volksvertegenwoordiging. Was Voorhoeve nu nog minister geweest, dan had hij zeker moeten aftreden. Zelfs de positie van zijn opvolger, De Grave, staat hierdoor ter discussie. Daarnaast bleek het doel niet enkel te zijn om moslims te beschermen, maar ook om de pas opgerichte Luchtmobiele Brigade van bestaansrecht te voorzien. Daarin paste geen al te zware bewapening (daarmee zou het bataljon te veel op artillerie gaan lijken), en al helemaal geen kritiek achteraf. Het beeld dat militair alles goed was gegaan diende, voor het imago van het nieuwe legeronderdeel en dus van de legertop zelf, in stand te blijven.
Landsbestuur
Met het NIOD-rapport liggen de feiten op tafel (hoewel op de juistheid van die feiten al door sommige politici en militairen wordt afgedongen), waarmee we toe zijn aan de belangrijkste vraag: die naar de politieke en bestuurlijke verantwoordelijkheid. Die vraag wordt door Blom c.s. terecht niet beantwoord. Wetenschappers zijn er niet voor politieke conclusies, daar hebben we politici voor. Parlement en kabinet hebben lang om deze hete brij heen gedraaid, maar kunnen er nu niet meer omheen. Gelukkig geeft het Srebrenica-rapport al een aantal aanzetten tot politieke conclusies.
Waar het NIOD concludeert dat de legertop heeft gefaald en zich schuldig heeft gemaakt aan het achterhouden van informatie, zegt dat ook iets over het landsbestuur. Ook generaals zijn ambtenaren, en voor die ambtenaren is het kabinet verantwoordelijk. In eerste instantie is dat de minister van Defensie, maar in laatste instantie het gehele kabinet. Als de legertop gefaald heeft, gemanipuleerd heeft, verzwegen heeft, dingen heeft gedaan of juist heeft nagelaten, dan is het kabinet daarvoor politiek verantwoordelijk. Waar kabinet en kabinetsleden zélf gefaald hebben is het evident waar de verantwoordelijkheid ligt. Overigens gaat het er niet om dat er koppen moeten rollen. Wél moet er verantwoording worden afgelegd, ongeacht of daardoor politieke carrières worden geschaad.
Het beste middel om de verantwoordelijkheid vast te stellen is een parlementaire enquête. Die enquête had uiteraard zes jaar geleden moeten plaatsvinden. De omweg van het omvangrijke onderzoek van het NIOD was voor een enquête niet nodig geweest. Hoewel dus eigenlijk zes jaar te laat, moeten zij die nu roepen om dit zwaarste parlementaire middel in te zetten nog maar even geduld betrachten. Jarenlang is, met een beroep op het NIOD-onderzoek, ieder initiatief tot een enquête door regering en kamermeerderheid de kop ingedrukt. Eerst moest de „objectieve waarheid” van de historici op tafel, daarná kon het parlement zich uitspreken. Om nu, zonder dat het onderzoeksrapport goed bestudeerd is en zonder dat er een debat heeft plaatsgevonden waarin het kabinet zich heeft kunnen verdedigen en verantwoorden over te gaan tot een parlementaire enquête zou overhaast zijn, het NIOD-rapport degraderen en de keuze om een historisch onderzoek te doen plaatsvinden achteraf alsnog kwalificeren tot een grootscheepse uitsteloperatie.
Natuurlijk is er veel druk uit de media en uit de samenleving om dat toch te doen. Die verleiding moet het parlement weerstaan. Nu er eenmaal gekozen is om te wachten tot het rapport uitkwam, kunnen we ook nog wel even wachten tot er een fatsoenlijk debat over heeft plaatsgevonden. De conclusies ten aanzien van de defensietop (zowel militair als politiek) en de premier zijn zo zwaar dat er duidelijk verantwoording moet worden afgelegd. De betrokkenen hebben ook récht op een gelegenheid zich te verantwoorden. Eerst in het kamerdebat, daarna ongetwijfeld in een enquête. Na zes jaar kunnen die paar weken er ook nog wel vanaf.
De auteur is parlementair historicus en freelance journalist.