Als sea green of kaneel niets voor me is, zou ik carribean aqua kunnen proberen. Of hoe zou een zebraprint of kattenoog staan? Ik wil in mijn eigen geloofwaardigheid blijven geloven, dus laat ik die laatste voor wat ze zijn en zoek bij de minder uitzonderlijke exemplaren. Kleurlenzen zijn een maand te gebruiken, kosten 45 euro per paar en zijn op sterkte leverbaar. Ik ga voor saffierblauw.

Gelukkig is contactlenzen in- en uitdoen niet nieuw voor me. Nadat ik mijn trouwe, transparante helpers heb verwijderd, leg ik een kleurlens op mijn wijsvinger. Hij heeft een rond patroon van blauwe lijntjes. In het midden is er een kijkgat voor de pupil uitgespaard.

En hup, mijn bruine kijkers zijn verdwenen. Een vreemde kijkt me aan via het spiegelglas: de buitenrand van mijn iris is helderblauw, in het midden neem ik nog wat bruin waar. Dat moet, omdat de wereld anders waarschijnlijk blauw ziet.

Terwijl ik mijn nieuwe look keur, denk ik terug aan een jongen van wie ik ooit een zakje bloemzaadjes kreeg. "Ik moest ze geven van m'n moeder, ze lagen nog in de keukenla", bagatelliseerde hij het gebaar. Toen ik zag hoe de bloemen heetten, begreep ik zijn schroom: suzanne-met-de-mooie-ogen, stond er op het zakje. Ik heb me maar niet afgevraagd of die gÛne ontstond uit angst voor een onbedoeld seintje of doordat de naam in verstrekkende mate niet van toepassing was op de werkelijkheid. Maar misschien, met deze lenzen...

Bij de eerste intermenselijke confrontatie ben ik me erg bewust van mijn oogkleurverandering. "Zie je iets aan me?" roep ik vanaf een onmogelijke afstand. Als ik dichterbij kom, worden mijn ogen afgekeurd: "Je bent jezelf niet."

Hoewel ik het gevoel heb dat ik blauw licht uitstraal, valt het niet echt op. Tijdens een luchtig praatje merk ik dat mijn gespreksgenoot stilvalt. Ik zie ogen van links naar rechts schieten en weer terug. Anderen zien iets vreemds, maar weten niet wat. Of durven niets te zeggen. Pas als ik ernaar vraag, komen de reacties: "Ik dacht al: Wat heb jij enge ogen", en: "Dit is gewoon lelijk." In gedachten zie ik de fris ontloken bloemzaadjes verdorren.

Ineens ben ik een lens kwijt. Halfblind onderzoek ik mijn kleding, de bank, de grond. Niets blauws te zien. Ik hol naar een spiegel en kijk in één bruin en één blauw oog. Hij is echt weg. Als ik een ooglid optil, piept er een blauw vodje onder vandaan; kleur is vindkans vergrotend, dat pleit voor de lenzen.

Ondanks dit voordeeltje lijkt het me nogal onzinnig om altijd met kleurlenzen rond te lopen. Misschien zijn ze een uitkomst voor albino's of mensen met een afwijkende oogkleur. Maar de lenzen veranderen iets wezenlijks aan iemands uiterlijk en het resultaat oogt nep bovendien.

Geruisloos vallen de saffiertjes in de prullenbak. Ik heb zo'n donkerbruin vermoeden dat het bij deze blauwe maandag blijft. Als ik ooit ontevreden ben over mijn ogen, kan ik altijd nog die bloemen zaaien.


Journalist test kleurlenzen. Dit is het zevende deel in een serie waarin jongerenredacteuren bizarre diensten of producten uitproberen. Volgende week: Segway rijden.