Mijn opdracht luidt: ”Jut minimaal drie voorwerpen samen met een strand­jutter”. Dankzij VVV-medewerkster Trieneke heb ik al snel een aanknopingspunt. Ze komt op de proppen met haar gepensioneerde vader, die al decennialang de stranden afstruint op zoek naar aangespoelde kostbaarheden.

Ik heb geluk. De pa van Trieneke, Gerardus –zeg: Graddus– van Leeuwen, moet een boodschap doen en komt langs Nes.

Verweerd gezicht

Graddus, met verweerd gezicht en de grijze haren achterover­gekamd, rijdt zijn blauwe jeep voor. Ik kan zo instappen. Langs de zuidkust en de zeedijk van Ameland gaat de rit richting Hollum. „Hier mag officieel niemand rijden. Maar ik heb een vergunning omdat ik de boel hier vrij­willig schoonhoud”, vertelt hij.

Op het dashboard van de jeep ligt een dikke laag stof en in de auto slingeren allerlei paperassen en andere spullen. De asbak puilt uit van de peuken. Links voorin hangt een scanner van de kustwacht. „Thuis staat er één dag en nacht aan, voor als er wat gebeurt met schepen rond Ameland.”

Jerrycan

Als we even later hobbelend het strand op rijden, meldt Graddus: „Ik denk niet dat hier veel bijzonders ligt. Je hebt pech, ze hebben het strand net grondig schoongemaakt.” Toch vinden we even verderop een jerrycan. „Die kan ik gebruiken als drinkbak voor mijn vogels.”

Jachthond Victor blaft vrolijk als hij een rondje op het strand mag rennen. „Victor wil altijd met me mee. Weer of geen weer.”

Stormmaand november

Ik geniet met volle teugen. Het gepensioneerde baasje praat namelijk honderduit. Over de stormmaand november, als legio schepen hun lading verliezen, over het wrakhout waarvan de meeste schuurtjes op Ameland zijn gebouwd, en over bijzondere vondsten op het strand.

„Een keer spoelde een container met appels aan. Heel dure en lekkere. De mensen sleepten ze met tassen en dozen vol het strand af. Twee keer in mijn leven trof ik een walrus aan. Als ik het goed heb, zijn die de afgelopen eeuw maar drie keer in Nederland gesignaleerd. Een andere keer lagen er zes dolfijnen op het strand, waarvan we er vijf het leven gered hebben. Dat maakt indruk.”

Vuistdikke touwen

Even later rijden we met de benzineton, een stuk net en een colablikje –opdracht geslaagd!– het strand af, richting Graddus’ huis in Hollum. Zijn tuin lijkt wel een tentoonstelling. Behalve reddingsgordels hangen er vuistdikke touwen en boeien in allerlei soorten en maten, en zelfs aangespoelde borden met teksten als ”Pas op, broedvogelkolonie niet storen”. Graddus: „Dit is maar een heel kleine collectie. Ik heb wel twintig keer zo veel aan het Juttersmuseum gegeven.”

Aan de muur prijkt de lijfspreuk van Graddus – die ik me voor één etmaal wel eigen wil maken: ”Een dag niet gejut, is een dag niet geleefd”.


Zomerserie

Puntuitredacteur Michiel zette koers naar Ameland om allerlei uitdagende opdrachten te doen. Dit is de vierde aflevering in een zomerserie over zijn belevenissen.