Tientallen vogels zingen bij het krieken van de dageraad hun loflied op de Schepper. Ik herken meeuwen. En de koekoek, want die verklapt zijn naam in zijn roep. Een dozijn andere zangers ken ik niet bij naam. Hun muziek is er niet minder om.
Ontwaken op de grens van het broedgebied van onder andere de lepelaar, de rietschors en de stern. Het is ongetwijfeld de droom van menig vogelaar. Mij wordt het gegund.

Toch zijn het niet de vogels die me wakker zongen. Dat waren de, ik meen drie, dieren die om mijn tent graasden. Pal naast mijn hoofd hoorde ik het geluid van een koe die met zijn tong het gras afsneed. Maar omdat hier geen koeien zijn, moet het een ander dier zijn geweest. Zijn identiteit blijft onbekend, want toen ik het tentzeil losritste, was de grazer ’m gesmeerd.

Kou is mijn grote vijand. Vooral in de nacht. Dus was ik voorbereid. Voordat ik de tent neerzette, spreidde ik een zeil uit op het gras. In de tent die ik op het zeil zette, kwam eerst een kleed van aluminiumfolie. Daarop het luchtbed. Daarop een dikke winterdeken. Vervolgens rolde ik me in mijn slaapzak. Die bedekte ik met een kleed. Trui en winterjas hield ik voor de zekerheid binnen handbereik.

Ik bleef warm. De trui mocht mijn lichaam verwarmen, de jas bleef liggen. Toch was er iets eigenaardigs dat mijn slaap verstoorde. Ik gleed.

Opgefrommeld
De tent staat op een oude stuifwal, een kunstmatig aangelegde muur van zand. De wal loopt niet steil omhoog, maar helt wel voldoende om een slaper met slaapzak en al van het luchtbed af te laten glijden. Gedurende de nacht klom ik een aantal keer omhoog. En toen de grazers me wekten, vond ik mezelf opgefrommeld onder in de tent terug.

Het mocht de pret niet drukken. Want het gevoel dat je krijgt wanneer je je snoet midden in een natuurgebied een tent uitsteekt, is onbeschrijfelijk. Stram strompel ik naar mijn stoel. Ik smeer wat boterhammen met aardbeienjam; mijn voornaamste voedsel voor de komende dagen.

Zandplaat
Onder mijn stoel bloeien zilverschoon, ratelaar en kruipwilg. Bijzondere plantensoorten die op deze zandplaat welig tieren, vertelde mijn gids. Kruipwilg kauwen schijnt goed te helpen tegen hoofdpijn. Met je nagels peuter je de schil van de steel, je kauwt op de stengel en de hoofdpijn verdwijnt als sneeuw voor de zon. Biologische paracetamol.

Wat een relaxte manier om de dag te beginnen, mijmer ik. Natuur was voor mij altijd iets waarvan je geniet vanachter de autoruit. Of tijdens een fietstocht door een natuurgebied. Heel anders ervaar je het leven wanneer je een dag op dezelfde plek blijft en de tijd neemt om de vierkante meter waarop je zit, te bestuderen.

Wanneer je in de natuur verblijft, ervaar je haar schoonheid, merk ik nu. En ontdek je het ritme van de schepping. De stilte, net voordat de zon opkomt. Het vogelgejubel, als de gasbol zich langzaam naar boven hijst. De eerste uren van de dag, wanneer de zachte zonnestralen het landschap een sprookjesachtige gloed geven. De kleuren zijn zacht. Miljoenen nachtdiertjes verdwijnen. De dagdieren komen tevoorschijn. De dauw op het gras verdampt. Dan warmt het gras op. En even later stijgt tussen de stengels de hitte op.

De boterhammen met jam verdwijnen als sneeuw voor de zon. Het licht wordt feller. Tijd om op pad te gaan.