Een bericht dat begint met „geen paniek” zorgt er doorgaans voor dat de adrenaline door mijn aderen spuit en mijn hartslag huppeltjes maakt. Blijkbaar is er reden om in paniek te raken, maar is dat niet verstandig.

De lucht was de hele dag strakblauw. De thermometer gaf 20 graden aan. Een licht briesje werkte verkoelend. Inmiddels zijn er wat wolken aan de hemel. Het waait ietsjes. Verontrustend vind ik het niet. Het enige vreemde vind ik dat de vogels zo stil zijn.

Mijn telefoon pikt even een signaal op. Pushnotificaties komen binnen. Code geel, verklaart het KNMI. Het weerinstituut verwacht onweersbuien. „Zware jongens”, zegt een weerman. „Kans op kleine tornado’s”, meldt een ander medium. Tijd om voortvarend te werk te gaan.

Camping
In een mum van tijd kwak ik alle spullen in mijn koffers. Met een tentje in het open veld staan tijdens zware onweersbuien is geen aanlokkelijk perspectief. Sowieso lijkt het tentje me ietwat avontuurlijk. „Ik heb een camping geregeld waar je kunt staan”, meldt de boswachter telefonisch.

Tsja, een camping. De vorige nacht had het niet geregend, maar was de tent toch aan de binnenkant vochtig geworden. Condens? Of een lek? Ik weet het niet, maar vrees het laatste. En straks valt er 10 millimeter in een uur, meldt mijn weerapp.

Ik schakel over naar de apps van Booking.com en Airbnb. Gewoon, om even te kijken. Voor 72 euro heb ik een overnachting en ontbijt. Dat is voor mijn doen aan de prijzige kant, maar als ik anders ’s nachts kletsnat regen, is het de euro’s waard. Daar komt bij, morgenochtend hoef ik dan geen jam te eten, maar smul ik in het hotel van een broodje ham met ei. Spontaan begin ik te watertanden.

Wanneer ik even later de app opfris, zijn alle kamers onder de 100 euro verdwenen. Vermoedelijk zijn er meer kampeerders die hun zeil tijdens zware onweersbuien liever inwisselen voor beton. Maar ik, ik ben geen angsthaas.

Vrijmoedig
Dankbaar maak ik gebruik van de taxi van Staatsbosbeheer die me afzet op een natuurcamping. Nog steeds heb ik geen stroom, maar wel een echt toilet. Daar ga ik met plezier op zitten. En dan spoel ik het zand van me af onder de douche. En dan verken ik het dorp. En kom ik een frietje speciaal tegen. Met kroket. Ik kan het niet laten

De eerste bui valt als ik veilig in het restaurant zit. Daarna ga ik terug naar de camping om mijn tent op te zetten. Gewapend met een plan waar de gemiddelde ingenieur die aan de Hollandse stormvloedkeringen werkte, trots op zou zijn.
Ik heb twee zeilen bij me. Een voor onder de tent, een voor over de bagage. Omdat ik een vrijmoedig mens ben en er maar drie andere tenten staan op de parkeerplek, besluit ik mijn bagage te stallen in het douchegebouw. Gewoon, onder de gootsteen. Medekampeerders zullen er nauwelijks last van hebben. En ik spaar een zeil uit.

Dat plasticfolie span ik strak over mijn tent. Als extra beschermlaag. Het ziet er geweldig uit. Het succes vier ik met het nuttigen van de meegenomen marshmallows. Menig snoepsel wordt door de primusbrander aangestoken omdat ik te ongeduldig ben. Soms gaat het goed.

Bijtijds kruip ik in de tent. Om enkele uren later wakker te worden. Bliksemschichten verlichten de hemel, en lijken soms in te slaan op de telefoonmast die 200 meter verderop staat. Ik voel me een klein mensje in een nog kleiner tentje. En, toegegeven, een klein beetje angstig. Psalm 29 komt in m’n gedachten. ’s Heeren stem, op ’t hoogst geducht, Rolt en klatert door de lucht. (…) ’t Schepsel beeft en staat verwonderd. Als de God der ere dondert.