In het Reformatorisch Dagblad is een discussie gaande over kerkverlating onder studerenden. Aanleiding is een onderzoek van Sjaak Jacobse (JBGG). Zeven studenten klommen in de pen om hun visie op te schrijven. Hieronder het artikel.


Recent berichtte het Reformatorisch Dagblad over kerkverlating in de Gereformeerde Gemeenten (5-6). We spreken hier over een ernstige zaak, waarbij bezinning geboden is. Volgens Ben de Jong (RD 10-6) is een belangrijke oorzaak van kerkverlating –althans wat studenten betreft– de confrontatie met vroegchristelijke schrijvers en reformatoren. De inhoud van deze schrijvers zou afwijken van de uitleg en beleving die gangbaar is in de (Oud) Gereformeerde Gemeenten (in Nederland).

Dit gaat volgens De Jong zelfs zo ver dat „de God van de Bijbel een andere lijkt te zijn dan de God van de ouderlijke kerk.” De kerk blijkt vervolgens niet in staat om antwoord te geven op „fundamentele vragen” van studenten. Kerkverlating zou dan „een logisch vervolg” zijn. Daarom moeten kerkenraden „eerlijk en open omgaan met vragen van studerende jongeren.”

Wij, een groep van zeven vrienden die elkaar sinds het vwo kennen en nog geregeld bij elkaar komen, behoren tot die categorie van studerenden. Wij lezen graag in de schrijvers die De Jong noemt en bespreken onderling geregeld vragen die we in de academische wereld tegenkomen. Met overtuiging behoren wij tot de door De Jong genoemde kerkverbanden. Om een drietal redenen zijn wij het beslist oneens met zijn visie.

Leer

Allereerst betoogt De Jong dat de gebrekkige omgang van ambtsdragers met kritische studenten leidt tot kerkverlating. Maar het kan toch niet zo zijn dat cognitieve en sociale kwaliteiten van ambtsdragers bepalend zijn voor de vraag of studenten bij de kerk blijven? Uiteindelijk blijkt het te gaan om een verschil in „uitleg en beleving”, ofwel: de leer. Niet voor niets citeert De Jong een passage uit een belijdenisgeschrift om zijn betoog te staven. Echter, dan moet hij dat ook eerlijk als zodanig benoemen. De waarheid wordt in genoemde kerken volgens De Jong niet (geheel) gebracht, en dáárom vertrekt men, hoe dan ook. Het is niet eerlijk om vervolgens naar de kerken te wijzen omdat zij niet adequaat reageerden op vragen.

Ten tweede herkennen wij ons niet in de beschrijving die De Jong geeft van de genoemde kerken. Uitspraken zoals „leven in een verlammende onzekerheid van de christen met zijn beleving” en „kille en koude dogmatische strijd” zijn venijnige karikaturen en brengen de discussie niet verder. Wij voelen ons juist bijzonder thuis in onze kerkelijke gemeenten! Niet vanwege sociale contacten in de kerk of meevoelende ambtsdragers, maar primair omdat zondag aan zondag Gods Woord op Schriftuurlijk-bevindelijke wijze wordt gebracht, en omdat er ware bidders zijn, die de jonge generatie op het hart dragen. Dogmatiek en „gedrevenheid door de Geest” sluiten elkaar niet uit, maar in! Het geloof zoekt te begrijpen (Anselmus). Overigens zijn ons bij het lezen van Augustinus en Calvijn, anders dan De Jong, juist de treffende overeenkomsten met de prediking in onze kerken opgevallen.

Bescheidenheid

Ten derde vinden wij de houding van De Jong van weinig bescheidenheid getuigen. Moet de kerk „begrijpen wat ons zo aan het hart gaat” en kritische studenten gelijk geven? Of kan het ook zijn dat studenten het in hun jeugdige theologisch enthousiasme soms mis hebben? Wij hebben geregeld ervaren dat ambtsdragers bij nader inzien tóch gelijk hadden. Studenten zouden er goed aan doen om zelf initiatief te nemen tot wederzijds begrip en niet hooghartig antwoorden te verwachten op hún vragen. Laten studenten zich bescheiden onderwerpen aan de ambten, in plaats van aan medestudenten op de studentenvereniging. Dit laat overigens onverlet dat studenten wel in de breedte van de christelijke en gereformeerde traditie moeten blijven lezen.

Tot slot: in het tegengaan van kerkverlating zijn er slechts twee eenvoudige maar ‘effectieve’ middelen: de bediening van Gods Woord en het gebed voor de jeugd, beide in afhankelijkheid van de Heilige Geest. Wanneer wij het verwachten van discussie, aandacht voor de jeugd en een begripvolle houding is het nameloos arm. Hoe goedbedoeld ook, het voorkomt kerkverlating niet.

In Johannes 6 lezen we ook over een enorme kerkverlating. Een grote schare was door een wonder verzadigd (vers 11) en erkende Christus als Profeet en Koning (vers 14-15). Toch geloofden ze niet in Hem (vers 36) en verlieten Hem (vers 66). En Christus liet hen gaan, dat is de ernst! Maar ondanks dit ongeloof heeft Christus een rotsvast vertrouwen: „Al wat Mij de Vader geeft, zál tot Mij komen; en die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen” (vers 37).

Dit impliceert niet dat de kerk de kerkverlaters maar lijdelijk moet laten gaan, zonder waarschuwing, gebed en tranen. Het betekent wel dat kerkverlating, alsook onze scherpzinnige analyses ervan en weldoordachte remedies ertegen, niet zullen verhinderen dat Christus Zijn uitverkoren gemeente zál verkrijgen, en dat Hij Zijn Kerk niet zal verlaten. Dat bewaart ons voor overspannen activisme.


De auteurs studeren aan het hbo of aan een universiteit.