Gelukkig begint het goed. Het aantrekkelijkste vakantiegebied in Gelderland is nog altijd de Veluwe. Mijn eerste punt heb ik al binnen. ”De Nederlanders en hun vakantiebestemmingen” is wat mij betreft een prima onderwerp voor een examen.

Een blik op de klok leert me dat het 8:54 uur is. We zijn te vroeg begonnen. Ik blader het examen even door: nog 46 vragen en 59 punten te gaan. Weet ik wel genoeg? Straks zak ik nog.

Het zou mijn eigen schuld zijn. Van de aardrijkskundelessen in de onderbouw heb ik nooit veel opgestoken. Bij een wiel denk ik nog steeds aan iets ronds en zwarts onder een auto, het verschil tussen landklimaat en zeeklimaat heb ik nooit relevant gevonden en vulkaanuitbarstingen komen ook wel voor als je geen definitie van lava kunt geven. Wellicht had ik wat minder moeten lachen met vriendinnen. Wellicht had ik er zelfs wat van moeten zeggen toen de docent ons drie keer dezelfde video liet bekijken.

Maar het examen valt mee. Het valt heel erg mee. Die kennis heb ik helemaal niet nodig. Dit is het betere werk: lekker nadenken over de vakantie, achter in de gymzaal van de Fruytier. Vraag 3 gaat over een vakantie naar Friesland. Leuk: daar hoop ik zelf in augustus met vriendinnen heen te gaan, omdat we daar een goedkoop huisje vonden. Maar waarom anderen daarheen gaan? Geen idee. Ik gok op antwoord D: watersport.

Om 9.05 uur wil het eerste meisje naar de wc. Gevaarlijk snel, nog niet eens iedereen is gearriveerd. Docent Florijn lijkt het niet helemaal te vertrouwen en loopt achter haar aan.

Ik ga verder met opgave 25. De reistijd van Utrecht naar Dublin is langer dan die naar Bordeaux. Welke verklaring zal ik hiervoor verzinnen? Het zal wel iets zijn met files, of slechtere wegen. Hmm, waar ligt Dublin ook alweer? Pas na een minuut ontdek ik het kaartje, dat drie vragen hoger staat. Aha, Ierland. Dan is het antwoord niet zo moeilijk meer.

Ergens in de kleedkamer gaat een mobieltje af. Gelukkig niet het mijne.

Dan komt er een weggevertje: vraag 27, alleen maar wat letters overnemen van een tekening. Weer twee punten gescoord. Ongemerkt ben ik in het tweede deel van het examen beland: omgaan met natuurlijk hulpbronnen.

Ik zie een meisje naar het plafond kijken. Is het interessant daar? Niet echt. Ik zie niets anders dan tl-buizen.

De kringloop van het water vraagt mijn aandacht, evenals de spaarbekkens in de Biesbosch (nooit van gehoord) en een Brabants overloopgebied. Opgave 33, het schiet al op. Mijn gevoel zegt dat C het juiste antwoord moet zijn.

Het meisje schuin voor me –streepjesshirt, leuk groot horloge– is al tien vragen verder, merk ik opeens. Zou ik het dan wel redden? Van watergebruik in Nederland in vraag 35 vlieg ik snel door naar woestijnzand in Senegal, vraag 36.

Opeens word ik opgeschrikt door een stem uit de luidsprekers die vertelt dat het tien uur is. Wie klaar is, mag weg. Tot mijn verbazing zie ik dat er van de vijftien examenkandidaten maar vijf overblijven. En ik.

Acht vragen moet ik nog. „Vet makkelijk!” hoor ik iemand in de kleedkamer roepen. Inderdaad, de laatste antwoorden kan ik zo opschrijven. Het is me gelukt. Om kwart over tien wordt ook mijn examen opgehaald. Weg met al die vragen over natuurlijke hulpbronnen. Nu alleen nog maar nadenken over de vakantie. Lekker even wegdromen.

Om 14.27 uur ben ik weer terug in de werkelijkheid. Een e-mail van docent Slootweg: mijn cijfer! Klopt dit wel, of droom ik nog? Ik heb gewoon 42 van de 60 punten behaald. Zo’n hoog cijfer haalde ik nooit eerder voor aardrijkskunde. Een ruime voldoende, een 7,3. Had ik dat zeven jaar geleden maar vast aan mijn docent kunnen vertellen.