Met minder dan een 8 neem ik geen genoegen, liet ik in mijn overmoed vooraf al weten aan Van Stam. Je bent journalist of je bent het niet. Van Stam dikt het nog wat aan en zegt tegen docent Meijer, die Nederlands geeft: „Hij wil minimaal een 9!” „Dat kan, hoor”, grijnst Meijer. „Wat schuift het?”

Iets voor halftwee zit de gymzaal helemaal vol. Een docent leest Psalm 121 en bidt God om kracht voor het examen. Dan worden de papieren uitgedeeld. Het is acht minuten over halftwee. De tijd gaat in.

Gek is dat, het oude examengevoel komt een beetje terug. Het examen Nederlands is voor mij veertien jaar geleden, maar alle gymzalen met stoeltjes en tafeltjes lijken op elkaar. De zweem van oud zweet die altijd in gymzalen hangt, maakt de her­innering compleet.

In het uitgedeelde tekstboekje staan twee artikelen. Het eerste is een bezield pleidooi om te stoppen met vlees eten, omdat het –op z’n kortst samengevat– voor ongelooflijk veel ellende zorgt.

De vragen gaan vooral over de structuur van de tekst, zoals vraag 9: ”Met welk begrip kan de functie van alinea 10 ten opzichte van alinea 9 het beste getypeerd worden?” Dat moet wel antwoord B zijn, een nuancering.

Wat opvalt: voor de open vragen mag je maar zo weinig woorden gebruiken! Twintig, dertig soms als de opstellers wat royaal zijn geweest, maar veel meer zit er niet in. Ik zucht eens. Hoe kan ik het antwoord daar ooit inproppen? Zeker voor een breedsprakige journalist is dit een aantal van niks.

Zo. Een uur onderweg en tekst één is gewassen en geschoren. Niks meer aan doen, zeg ik tegen mezelf. Fouten ga je maken als je de boel nog een keer nakijkt.

Nog twee uur heb ik voor de samen­vatting, dat moet toch te doen zijn. Ik begin met het analyseren van tekst twee, over het afnemende vertrouwen in de samen­leving. Het is een voorbeeldig opgebouwde tekst. Eerst wordt het probleem geschetst, vervolgens worden de mogelijke oplossingen gegeven, keurig onderverdeeld in alinea’s.

Het is net kwart over drie. Ik ben uitgeschreven. Nog een uur en een kwartier heb ik over. Daarin kan ik mooi dit artikel schrijven. Zo’n 500 woorden mag het tellen; ongeveer net zo veel als ik in totaal voor het examen heb gebruikt. Extra zorgvuldig let ik deze keer op een keurige opbouw in alinea’s.

Deze laatste alinea laat ik open, totdat ik bij docent Meijer ben geweest. Na 17.00 uur, als de antwoorden online staan, kijken we de boel na. Hij vindt nog wel een paar foutjes, maar is niet al te streng. Uiteindelijk kent hij me 40 van de 47 te verdienen punten toe. „In ieder geval een dikke 8, misschien zelf meer.” Bedankt, Guido de Brès. Daar kan ik mee thuiskomen.