Het atelier heeft ze aan huis: een woonboerderij aan de rand van Stolwijk, met houten balken aan het plafond. Een zachte, groenleren bank en een kopje koffie maken dat de klant zich koning voelt. De grote open haard ligt er uitgeblust bij: Van Dijk gebruikt ’m niet meer sinds ze haar hoedenatelier heeft, bang als ze is voor roetschade.

Het is de week voor Kerst en ze is nog druk bezig met het afronden van zeker zeven hoedjes. „Ik kan inmiddels dag en nacht doorwerken”, verzucht ze gelukkig. „Vrijwel elke dag heb ik wel een klant.”

Dat leek tien jaar geleden ondenkbaar. Van Dijk begon toen met een tweejarige vakopleiding hoeden maken. „Gewoon, omdat ik het leuk vond om wat te leren. Van beroep ben ik eigenlijk kraamverzorgster, maar ik ben altijd best creatief geweest.”

Na haar opleiding begon ze wat hoedjes te maken. Voor zichzelf, voor haar dochter, moeder, zus. En opeens breidde haar klantenkring zich razendsnel uit. „De moeder van een vriendin, een familielid van een schoonzus enzovoorts.”

Het meest maakt ze kerkhoedjes. Af en toe eens een hoofddeksel voor een bruiloft. „Die mag uitbundiger, bij een kerkhoed durf ik dat niet zo gauw.”

Kick

Om te weten te komen welke hoed goed is voor haar klanten, bekijkt ze de vrouwen nauwkeurig. Grijpt een klant snel naar een kleurig exemplaar, dan weet ze dat het wat extravaganter mag zijn. Maar ook gezichtsvorm, huidskleur en de kleur van de ogen zijn belangrijk, zegt ze. „Een hoed moet een vrouw mooi maken.”

Hoedenmaker is echt een vrouwenberoep geworden, weet ze. „In heel Nederland is nog één mannelijke ontwerper actief die het vak beheerst. En hij is 80.”

Het beroep van hoedenmaker is, zoals zo veel praktische beroepen, aan het uitsterven. Van Dijk snapt niet dat er niet meer jonge mensen staan te popelen om ook iets creatiefs te gaan doen. „Hoeden maken is mijn passie geworden”, zegt ze. „Het geeft een kick als je iemand tevreden ziet weggaan.”

In de meeste gevallen lukt het ook om de klant een passende hoofddeksel aan te meten. In een enkel geval kost dat veel moeite. „Ik ben één keer drie uur bezig geweest met een klant en toen wist ze het nog niet. ’k Dacht: Houd je me voor de gek of niet? Gelukkig heb ik veel geduld. Daar sta ik ook om bekend.”

Gebrek aan keuze heeft de klant in elk geval niet. Van Dijk heeft een eigen winkeltje naast haar atelier waarin tientallen hoeden pronken. Vroeger wilde ze haar creaties het liefst zelf houden, maar die tijd is nu voorbij. „Ik heb nu zo veel hoeden. Wat weg is, is maar weg.”

Droom

Inspiratie haalt ze overal vandaan. Uit de natuur, uit haar omgeving, uit de stoffen waarmee ze werkt. Vaak hoeft ze alleen maar om zich heen te kijken om nieuwe ideeën op te doen. Zo bladert ze soms behangboeken door om zich te verdiepen in kleurencombinaties. „En pas zag ik een hond lopen met zo’n prachtige vacht: zwart, camel en crème. Dan denk ik: dat moet mooi zijn om te combineren in een hoed.”

Voor een ontwerpster is ze niet duur: „Ik heb dopjes vanaf 50 euro, mijn duurste hoed is 250 euro.”

Dat weten haar klanten inmiddels ook. Van heinde en verre komen ze naar haar toe, meest van de Veluwe, uit Staphorst en uit Zeeland. Maar ook Belgen en Canadezen behoren tot haar clientèle, evenals ministersvrouwen en bekende sporters.

Toch heeft ze nog een grote droom. „De koningin heeft haar eigen hoedenmaakster, maar prinses Máxima niet. Ik hoop dat ik nog eens iets voor haar mag maken.”


Opleiding

Er is geen speciale opleiding voor hoedenmaakster meer in Nederland. Hoeden maken is onderdeel geworden van de modevakschool. Daarvoor heb je in de meeste gevallen een mavodiploma nodig. Wel zijn er overal in Nederland cursussen en workshops hoeden maken te volgen.


Gedicht over hoeden

Het drama, hetwelk ik u thans ga beschrijven,

Bestaat ditmaal niet uit diverse bedrijven.

Het heeft geen proloog of inleidende zinnen,

Maar voert u in ene hoedenzaak binnen.

Daar was een mevrouw, Van der Hummes geheten,

Tot passen, gereed, in een armstoel gezeten.

Het winkeljuffrouwtje, een aardige blonde,

Had pas in die zaak een betrekking gevonden.

Zij moest dus terdege de knepen nog leren,

Hoe ’t beste de dames een hoed t’animeren.

Geduld is een factor, die gaat boven alles.

Daar komt het op aan, ’t geen ook hier het geval is.

Wat ’t meisje probeerde; het mocht haar niet lukken,

Mevrouw „iets naar ’t zin” op de schedel te drukken.

De een was te groot en bijzonder eenkleurig

Een ander te klein en afschuwelijk speurig...

En ’t juffie, geduldig, met blosjes als rozen,

Kwam als maar weer aan met verschillende dozen.

De toonbank, de stoelen, van achter tot voren,

’t Ging alles finaal onder hoeden verloren.

Ja, overal zag men de hoofddeksels prijken,

Het was haast ondoenlijk mevrouw te bereiken

„Is dit misschien iets, da ’k mevrouw aan mag raden?”

Vroeg ’t juffie, en kwam door de hoedenzee waden.

„Een echte moderne, met struisvogelveren,

Van binnen een kap, die voorkomt ’t transpireren...

Wat zegt u? Iets anders? Jazeker wel, dame!”

Weer greep ze een hoed, hoogchic, een voorname.

„Nu, zie eens, mevrouwtje, ’t is waarlijk een wonder!

Hij is u gegoten, en staat u bijzonder.”

„Ach nee”, sprak de dame, geheel onbewogen

„Die hoed zit me heus veel te diep in de ogen.

’k Heb liever wat anders; ik wilde u vragen

Een hoed, die ’k een ander nog nooit heb zien dragen...”

Een schitterend plan werd in ’t juffie geboren,

Dat al haar geduld nu voorgoed had verloren.

„Hier!” bruiste ze plots’ling, „hier heb ik de leste!

Dat is net uw smaak, en een bovenste beste!”

Met greep ze een ledige doos van de stapel,

En plaatst’ ’m op het hoofd van het lastig orakel.

Huibert Fenijn