De zon staat vlak boven de horizon, maar Albert denkt nog niet aan ophouden. „Dit is geen negen-tot-vijfbaan.” De Staphorster gaat gerust ’s avonds tot negen of tien uur door. De volgende ochtend gaat om zes of zeven uur de wekker weer.

Morgen mag Albert stro persen. Zijn favoriete werk. „De pers is een geweldige machine. Wat een beleving; geluid en gevoel komen erbij kijken als zo’n machine achter de trekker stampt. Dat voel ik als chauffeur in de cabine. Je zou het moeten meemaken om te begrijpen wat ik bedoel. Er hangt een sfeer omheen die niet is te beschrijven. Het is een hoop werk, maar er hangt een gezellige sfeer omheen. Het is ook altijd lekker weer. Iedereen geniet daarvan. Geweldig.”

Vanavond scheurt de Fendt 724 met 55 kilometer per uur –cruise control– over het platteland rond Dronten. Even een aanhanger volladen met strobalen bij een melkveebedrijf. De ronkende trekker is een week oud en Alberts eigen werkpaard. Het mooist aan zijn machine vindt de werknemer van Jan Bakker niet de motor met 240 pk, de brede banden of de verende stoel. Nee, het meest tevreden is hij over de extra lampjes die hij liet aanbrengen in de cabine. „Dat geeft sfeer.”

In zijn cabine voelt Albert zich vrij. „De klus krijg je opgedragen, maar ík ben verantwoordelijk voor het eindresultaat. Als we gaan schoffelen, moet ik ervoor zorgen dat het onkruid eruitkomt. Als het veld na mijn werk schoon is en het gewas tijdens de oogst weinig schade aan de wortel blijkt te hebben, heb ik mijn doel bereikt.”

Papieren

Als klein jochie wilde Albert soldaat worden. Dat veranderde toen hij verhuisde en naast een boer kwam te wonen. „Zijn trekkers vond ik indrukwekkende machines.” Op zijn tiende rijdt hij op een trekker bij de boer. „Toen wist ik wat ik wilde worden.”

Op zijn vijftiende kwam Albert van school met een vmbo-diploma. Hij ging voltijds de trekker op. „Voor dit werk heb je geen papieren nodig. Je moet met dit materiaal leren werken. Met alle respect: met dit werk heb je niet zo veel aan de kennis van school. Trekkerrijden leer ik van mijn collega’s. Zij kijken naar mij en ik naar hen.”

Albert ervaart dat de meeste mensen denken dat het werk dat hij doet voor „domme mensen” is. „Totdat ze met me meerijden. Ik zal niet zeggen dat ik slim ben, maar je moet wel bijdehand zijn om dit werk te kunnen doen.”

Ook is niet iedere Nederlander even gecharmeerd van boeren, ervaart Albert als hij in meer stedelijke gebieden rijdt. „Als ik met een aanhanger stro over de openbare weg rijd, waait er weleens wat weg. Dat is niet te voorkomen. Het komt best regelmatig voor dat mensen me dan met opgestoken middelvinger voorbijrijden. Of expres de weg blokkeren. Ik snap dat niet, wij zorgen voor hun voedsel.”

De vork verdwijnt in een hooibaal die op de aanhanger staat. Plots veert Albert op uit zijn stoel. Zijn ogen sperren zich open. Het rempedaal verdwijnt in de bodem. De voorbanden zakken in. „Dat ging bijna mis”, constateert Albert. „De prikker ging niet goed in de baal, en dan druk je ’m aan de andere kant van de kar af. Dit is geen werk dat je op de automatische piloot kunt doen.” Even later: „Zo gaat-ie precies goed.”

Het lijkt hard werken, een trekker besturen. „Niet altijd”, grijnst Albert. „In het voorjaar frezen we wortelruggen. Dan rijd je niet sneller dan 2 kilometer per uur. Het duurt dan een halfuur voordat je aan de andere kant van het land bent.” Toch zit de chauffeur ook tijdens het frezen niet stil. „Vorig jaar las ik dan de gebruiksaanwijzing van een machine, of verdiepte ik me in het gps-systeem. Je moet wel blijven leren.”