Het autoportier klapt dicht. De bel rinkelt. „Goedemorgen, dat is een tijd geleden. Kom binnen”, zegt mevrouw. „Hoe is het met u?” wil Gerco weten. Hij komt om de ogen van de cliënt te druppelen. „Het gaat niet zo goed.” „Oké, ik kom er even bij zitten.”

Drie ochtenden in de week rijdt Gerco langs zijn vaste cliënten. Om een wond te verzorgen, steunkousen aan te trekken of om iemand te katheteriseren. En ondertussen knoopt hij een praatje aan om erachter te komen hoe het écht met zijn patiënt gaat. „Kijk, deze foto hebt u nog niet gezien”, zegt Gerco. Hij laat een foto van zijn zes weken oude zoon zien op zijn smartphone. Mevrouw knikt. „Mooi.”

„Voelt u zich nog eenzaam?” wil Gerco weten terwijl hij naar de oogdruppelvloeistof zoekt. Mevrouw kantelt haar hoofd achterover. Gerco druppelt de ogen. „Hoe is het trouwens met uw rikketik”, wil hij ondertussen weten. „Ik heb nieuwe medicijnen”, zegt de cliënt. Ze laat een doosje zien.

Het oog van Gerco valt op de gezwachtelde benen van zijn cliënt. „Deze zit niet lekker”, wijst mevrouw naar haar rechterbeen. „Hoe lang moet u ’m nog dragen?” vraagt Gerco. „Tot morgenavond.” „Dat is te lang”, beslist Gerco. Hij haalt de zwachtel eraf en doet het opnieuw. „Zit-ie zo beter?” Mevrouw knikt. Gerco rapporteert op z’n tablet dat hij het been opnieuw heeft gezwachteld.

„Het maakt mij niet uit of een man of een vrouw mij helpt”, zegt de cliënt van vandaag. „Als ze maar goed zijn in hun vak.” Die houding komt Gerco tegenwoordig vaker tegen. Dat was vijf jaar geleden nog wel anders, ervoer hij. „Toen ik begon met werken, schaamden met name vrouwelijke senioren zich voor mij. De eerste keer dat ik kwam zeiden ze dan: „Ik ben gisteren zo uitgebreid gedoucht, deze dag hoef ik niet gewassen te worden.” En de tweede keer. „Vandaag doe ik een dagje rustig aan.” Dan ging ik met hen in gesprek. „Een man is toch anders”, zeiden ze dan. „Voor mij niet”, reageerde ik. Langzaam won ik hun vertrouwen. „Ik moet het toch maar eens gaan proberen”, zeiden ze na verloop van tijd. Inmiddels is het voor bijna niemand meer een probleem als er een man langskomt.”

Kanker

Al vroeg in Gerco’s leven werd er aanspraak gemaakt op zijn zorgzaamheid. Als hij als basisschoolleerling tussen de middag thuis kwam eten, hielp hij zijn moeder naar het toilet. Ze kon dat zelf niet meer omdat ze leed aan botkanker. Ze overleed toen Gerco negen was.

Maar niet alleen voor zijn moeder zorgde Gerco. Zijn vader zit in een rolstoel vanwege een halve dwarslaesie. Zijn kleine broertje stierf na een intensieve zorgperiode van twee jaar en vier maanden. „Mijn familie liep chronisch in het ziekenhuis.” Ook thuis kwamen en gingen de zorgverleners. Gerco besloot: ik wil later mensen beter maken. „Dat kan er natuurlijk maar Een, maar toen dacht ik zo.”

Als kind miste Gerco iets in de hulpverlening. „De zorg was voor de cliënt; voor mijn vader, moeder of broertje. De meeste zorgverleners hadden minder oog voor mij als kind. Ik had het gevoel dat ik erbij hing. Terwijl ik ook mijn verhaal kwijt moest.”

Met die ervaring in het achterhoofd koos hij voor het vak van wijkverpleegkundige. „In dit werk kijk je naar het hele systeem van mensen om een cliënt heen. Die zijn ook belangrijk.”

In de zorg die hij levert is hij anders dan de gemiddelde vrouwelijke collega, stelt Gerco. „Heel stigmatiserend: vrouwen werken doorgaans meer vanuit hun emotie. Ik mis soms het empathische vermogen dat zij hebben. Als een cliënt vanuit het huis waar hij of zij het hele leven heeft gewoond naar een verpleeghuis moet, kan ik beredeneren dat zoiets heftig voor die persoon kan zijn. Vrouwen voelen dat. Ik heb moeten leren om te zeggen: „Het zal wel dubbel voelen, zo’n verhuizing.”” Tegelijkertijd ziet Gerco zijn „mannelijke nuchterheid” ook als kwaliteit. „Tijdens vergaderingen dwalen vrouwen vaak af en halen ze er van alles bij. Ik zeg dan weleens: „Oké, dit zijn de meningen. Hoe gaan we het nu aanpakken?” Daar zijn collega’s blij mee.”

Een op de tien werknemers van BetuweZorg, waar Gerco werkt, is man. Landelijk is dat volgens het CBS een op de zeven. Gerco ziet dat er langzaam meer mannen in de zorg komen. „Het stigma dat zorg uitsluitend voor vrouwen is, verdwijnt langzaam. Als 16-jarige koos ik niet voor de zorg omdat ik bang was voor de vooroordelen van mensen. Een vriend van mij werd na de middelbare school automonteur. Hij kwam elke avond met zwarte handen thuis. Typisch een mannenberoep, dacht ik. Inmiddels zijn er ook vrouwen die brandweerman zijn. Dat vind ik grappig.”

Mannen zijn van toegevoegde waarde in de wijkverpleging, zegt Gerco. „Het is fysiek best zwaar werk. Het aantrekken van steunkousen wordt onderschat. Als je goede strakke kousen hebt en het been is flink gezwollen, moet je flink je best doen om ze goed aan te krijgen.”