Wat is dat eigenlijk: godsdienst?

Er zijn vier dingen waar je aan moet denken als het gaat over godsdienst:

1. De grond van het dienen van God is God Zelf. Dus niet Zijn almacht of Zijn goedheid, al kunnen die je ook brengen tot het dienen van de Heere. Maar al waren er geen schepselen, dan nog is Hij het waard om gediend te worden. En dus is het logisch dat alle schepselen die door God gemaakt zijn, Hem moeten dienen. Dat geldt zeker voor jou, een schepsel met verstand. Jij hebt een eeuwige verplichting om Hem te dienen. „Wie zou U niet vrezen, Gij Koning der heidenen? Want het komt U toe”, zie Jeremia 10:7.

2. De kern van dit dienen van God draait om de kennis, de erkenning en de hartelijke goedkeuring van de plicht om God te dienen. Als je God zo dient, stem je er helemaal mee in om met al je vermogens, altijd en overal Hem te dienen en voor God te leven.

Waarom? Omdat Hij God is en omdat Hij het waard is. Hem komt alle eer toe. En dat niet uit dwang of op een sombere manier, maar vrijwillig en blijmoedig. Daarnaast: in het dienen van God vind je je zaligheid. „Zekerlijk ik ben Uw knecht, ik ben Uw knecht”, zie Psalm 116:16.

3. Denk niet dat je op je eigen manier God kunt dienen. Het moet gebeuren zoals Hij het wil. Je zult gehoorzaam zijn aan de regels die God openbaart, zoals een slaaf de regels van zijn meester opvolgt. Stel jezelf dus niet boven God, want daar heeft de Heere een afkeer van. God laat je Zelf weten hoe je Hem dienen moet. „Opdat gij moogt beproeven welke de goede en welbehagende en volmaakte wil van God is”, zie Romeinen 12:2.

4. De wil van God moet je dóén. Als je God werkelijk dient, ben je blij met de wil van God en zul je die ook uitvoeren. Je bent ook dankbaar dat God Zijn wil heeft bekendgemaakt, zodat je weet wat je moet doen. „Doende de wil Gods van harte”, zie Efeze 6:6.

 

Uit: ”Helder en klaar, deel 1. De Redelijke Godsdienst van À Brakel uitgelegd”. Wilhelmus à Brakel (1635-1711) was onder andere predikant in Rotterdam.