-
Maandag 14 november: Psalm 84 Liefelijke woningen van de Heere der heirscharen.
Elke Israëliet kon je drieduizend jaar geleden vertellen waar de uitdrukking „de woningen van de HEERE der heirscharen” op duidde. Dat was de tabernakel. De tent waarin de koning en het volk God dienden. De Heere woonde niet in een huis met handen gemaakt (Handelingen 7:48). Maar hij had wel een plek waar hij in het bijzonder werd geëerd.
„Hoe liefelijk zijn Uw woningen” (Psalm 84:2). Waarom staat dat woord woningen in het meervoud? Dat kan duiden op het feit dat de tabernakel op diverse plaatsen heeft gestaan: te Nob (1 Samuël 21:1), te Gibeon (1 Koningen 3:4), in Kirjath-Jearim (1 Samuël 7:1). Je zou ook kunnen denken aan de voorhof, het heilige, het heilige der heilige.
Mensen bedoelen met hun spreken over liefde niet altijd hetzelfde. De vijand van de opperste Wijsheid, de zotte vrouw, beloofde: ”Het verborgen brood is liefelijk” (Spreuken 9:17). Dat liefelijk was niet meer dan surrogaat. Maar de tabernakel –later de tempel– was echt de moeite waard. Die liefelijkheid, die bekoring raakte het hart. Waarom?
In die woningen van de HEERE der heirscharen werden offers gebracht. Brandoffers, spijsoffers, dankoffers, zondoffers. Dat laatste had betrekking op een begane overtreding. En dan was er ook sprake van een schuldoffer: dat bood genoegdoening voor aangebrachte schade. De schuld werd openlijk beleden en de schade met 120 procent vergoed.
Misschien leerde je ooit dat je het in het Paradijs niet beter zou hebben gedaan dan Adam en Eva. Mogelijk moet je leven met die beschuldiging van binnen: ”Ten dage, als gij daarvan eet, zult gij de dood sterven” (Genesis 2:17). Wellicht heb je het idee dat mensen je voortdurend dwars zitten vanwege je principe of je –zoals David in de woestijn– naar het leven staan.
De tabernakel is afgebroken. De tempel is verwoest. De offers zijn als symbool vervuld in Jezus Christus (Hebreeën 4:14). O, wat wordt Hij dan liefelijk! En dan heeft dat woord niets te maken met erotiek of iets dergelijks. Hij is liefelijk, omdat de evangelische Jesaja van de Zaligmaker schreef: „De straf, die ons de vrede aanbrengt, was op Hem” (Jesaja 53:5).
Als je God lief krijgt, wil je de zonde laten. Want Hij is zo goed. Genade is in Zijn lippen uitgestort (Psalm 45:3). Hij is zo goed, zo gepast, zo liefelijk, zo beminnelijk.
-
Woensdag 16 november: Jesaja 52:1-7 Liefelijk gerucht van degene die het goede boodschapt.
Jesaja verzette zich in heilige toorn tegen de zonden van het volk (Jesaja 2:6). Zijn profetieën keren zich telkens tegen afgoderij. Tegelijk benaderde de profeet zijn volk, Israël, met innemende, overredende aandrang: Toe nou, neem nou toch afstand van je goddeloos leven, keer toch terug tot de Heere, dan mag je op Hem vertrouwen! „Doch gij hebt niet gewild” (Jesaja 30:15). Misschien is die situatie trouwens wel herkenbaar voor een meisje of jongen anno 2011. Vader smeekte vol liefde: „Houd op met deze of die zonde.” En je vertikte het.
Toch is met Jesaja’s oproepen tot bekering niet alles afgelopen! Het volk volhardde in de zonde. Jesaja wist dat het land van die zondaars leeg en beroofd zou worden (Jesaja 24:3). En desondanks sprak de profeet nu alvast troostwoorden voor het volk dat straks in ballingschap zou gaan. Dat is heel bijzonder. Als een echte christen zijn medemens vergeeft, is meestal niet direct alles weer koek en ei. Maar Israël kende zelfs geen berouw. Toch proclameerde God al vrede, het goede. Via een liefelijke boodschapper (Jesaja 52:7). Een onbegrijpelijk wonder!
De eerste 39 hoofdstukken van het bijbelboek Jesaja dragen het kenmerk van de tijd waarin de profeet leefde: de periode voor de ballingschap. Is Jesaja 44 tot 66 door iemand anders geschreven? Tijdens of na de ballingschap? Veel theologen zeggen: „Jesaja kan de auteur niet zijn geweest. Hij wist immers niet wat zich in en na de ballingschap zou gaan afspelen?” O nee? Wat is dat voor een profeet die van de hem inspirerende God geen informatie over de toekomst zou kunnen krijgen? God doet onbegrijpelijke wonderen!
Wat is dat een goede boodschap! „Hoe liefelijk zijn op de bergen de voeten van hem, die het goede boodschapt” (Jesaja 52:7). Geloof dat maar gerust! Nog voor de Joden in ballingschap gingen, liet God Jesaja al noteren, dat straks, later, de naar Jeruzalem teruggekeerde ballingen vrede zouden hebben van hun vijanden. Wordt de tempel herbouwd? Komt Davids dynastie weer aan de macht? Wacht, daarbij gaat het over de komende Messias, over de Zaligmaker, die ook heidenen zal verlossen uit het geweld van de duivel.
Verlossing. Heb jij daar weet van in jouw leven. Dat God, voordat jij riep al antwoord gaf aan zo’n dwarsligger (Jesaja 65:24). Is die God niet al je liefde waard?
-
Vrijdag 18 november: Psalm 133 Het is liefelijk als broeders elkaar liefhebben.
Het mag anno 2011 een wonder heten. Een echtpaar heeft acht getrouwde kinderen. Al die huwelijken zijn nog heel. Niemand is nog gescheiden. En als er een jarig is? Zij zoeken elkaar op. Natuurlijk zijn ze niet allemaal precies eender. Elk karakter is uniek. Maar er is geen sprake van ruzie. Zij gaan goed met elkaar om. Toch bedoelde David nog iets meer, toen hij zong „Ziet, hoe goed en hoe liefelijk is het, dat broeders ook samenwonen!” (Psalm 133:1).
Dat broederlijk samenwonen had niets te maken met het ongehuwd als man en vrouw samenleven. Het was ook niet slechts het ontbreken van ruzie. Het goede was niet alleen dat God de schuren volmaakte (Deuteronomium 28:8). Het goede was vooral, dat de HEERE Zijn zegen gaf. En de zegen van de Heere maakt rijk (Spreuken 10:22). De God van het verbond gaf niet slechts kracht voor het tegenwoordige leven, maar ook „leven tot in der eeuwigheid” (Psalm 133:3). Vrede met God door geloof in de beloofde, komende Zaligmaker.
David duidde op het rijke en royale karakter van Gods zegen, door te wijzen op de overvloedige zalving van de hogepriester Aäron. David wees ook op de dauw van de berg Hermon. Als er wat wind is, kan die dauw zelfs de bergen rond Jeruzalem bereiken. Aan die zegen hoefde niets te worden toegevoegd.
Leven broeders altijd zo met elkaar? Was het maar waar. Hun broederlijk samenwonen komt tot volle ontplooiing, als die broeders leden zijn van het lichaam van Christus (1 Korinthe 12:12-21). Jezus Zelf bad tot Zijn Vader: „Bewaar ze in Uw Naam, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn” (Johannes 17:11). „Indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel” (2 Korinthe 5:17). En „die zegt, dat hij in Hem blijft, die moet ook zelf alzo wandelen, gelijk Hij gewandeld heeft” (1 Johannes 2:6).
Het is erg als jij met een broer of zus voortdurend overhoop ligt. Waarom is dat erg? Dan weerspiegelt jouw leven geen zegen en eeuwig leven. Soms kun je niet anders dan iemand mijden. Alleen als die ander jou tot zonde verleidt. Neem zolang dat niet het geval is een voorbeeld aan Paulus. De Joden haatten hem. Toch trachtte hij hen jaloers te maken om „enigen uit hen” te behouden (Romeinen 11:14).
----
Zaterdag 19 november: Filippensen 4:1-9 Bedenken van wat liefelijk is.
„Alles wat jíj waar vindt, alles waarvan jíj denkt dat het eerlijk is, alles wat jíj beschouwt als liefelijk en rechtvaardig, dat is toegestaan.” Schrijft de apostel Paulus dát aan de christelijke gemeente in de stad Filippi? Vergeet het maar! „O, nou ja, als een moslim, een hindoe, een heiden een plan maakt, waar ik eigenlijk geen kwaad in zie, dan mag ik dat toch wel accepteren?” Ben jij zelf als mens maatstaf van wat eerlijk, of rein of liefelijk is? God houdt er een ander principe op na. Hij legt Zijn maatlat over ons doen en laten.
Liefde kan een onverklaarbare, louter menselijke emotie zijn. Er bestaat gehuichelde liefde (Romeinen 12:9). De huisvrouw van Potifar veinsde dat ze Jozef lief had. Maar toen hij weigerde met haar te zondigen, sloegen haar gevoelens om in haat (Genesis 39:12-20). Er is sprake van voorgewende eerlijkheid. De inwoners van de stad Gibeon hoorden dat de leider van Israël Jericho en Ai had ingenomen. Toen „handelden zij arglistiglijk… en veinsden zich gezanten te zijn”. En Jozua met de oudsten van het volk liepen er in (Jozua 9:3 e.v.).
Je vind zomaar iets liefelijk, of iets dat de moeite waard is om te beminnen, als jouw emotie zich daarop helemaal richt. Als dat spontane gevoel bij jou van binnen je er toe dringt jezelf aan iets of iemand over te geven, jezelf totaal aan hem of haar uit te leveren. Maar toets je (voor)liefde aan de liefde van God. Vraag je af of jouw voorkeur niet haaks staat op de liefde die God in Zijn wet vraagt. Je kunt allerlei voorkeur koesteren, dingen of mensen liefelijk vinden. Maar heb je meer dan klinkend metaal (1 Korinthe 13:1)?
Als het waar is dat er niemand is die goed doet –en dat is waar (Psalm 14:2-3; Romeinen 3:12)– dan mag je zomaar niet op je eigen gevoelens afgaan bij het inschatten of iets eerlijk, kuis, of liefelijk is. Je hebt –om zo te zeggen– een hoger advies nodig. Dit betekent niet dat je moet wachten met besluiten tot er een briefje uit de hemel valt. Je gaat eenvoudig te rade bij het Woord van God. De toetssteen voor wat waarachtig, eerlijk, rechtvaardig, rein of liefelijk is, valt te vinden in de Tien geboden van de Heere.
-
Zondag 13 november: Spreuken 9 Gestolen water is zoet, verborgen brood liefelijk.
Van Christus geldt: „Ik ben het Verstand, Mijne is de sterkte, door Mij regeren de koningen… en die Mij vroeg zoeken, zullen Mij vinden” (Spreuken 8:14-17). De Zaligmaker vormt een belichaming van alle, ja, van de opperste wijsheid (Spreuken 9:1). Hij zegt tegen kortzichtige, onverstandige mensen: „Wie is slecht? Hij kere zich herwaarts.” Anders gezegd: Gebruik je verstand. Voeg je bij Mij. Verlaat het slecht gezelschap. Leer wat het echte leven is. Eet van Mijn brood, drinkt van Mijn wijn. (Spreuken 9:4,5,6). Jezus, de opperste Wijsheid, roept: „Mijn zoon! Geef Mij uw hart” (Spreuken 23:26).
De opperste Wijsheid heeft een gezworen vijand, een antichristelijke tegenspeler. Zij heet „een zotte vrouw” (Spreuken 9:13). Zij roept ook! Net als de opperste Wijsheid. Zij nodigt degenen uit, die haar huis passeren. Zij zegt, precies als de opperste Wijsheid: „Wie is slecht? Hij kere zich herwaarts” (Spreuken 9:16). Maar de auteur van het Spreukenboek waarschuwt de voorbijganger. Denk erom: Bij die zotte vrouw vallen doden. Mensen die op haar uitnodiging ingingen, verkeren nu in de diepte van de hel (Spreuken 9:17,18).
De opperste Wijsheid zegt: „Eet van Mijn brood”. Maar het voedsel dat deze vrouw presenteert heet „verborgen brood”. Zij is woelachtig (Spreuken 9:13). Eigenlijk gaat het hier over een hoer. Zij noemt haar brood liefelijk, lekker. Maar deze liefelijkheid is surrogaat. De Joden gebruikten bij het vertalen van het Oude Testament in het Grieks een woord dat doet denken aan het ons bekende begrip glucose. Deze suiker heeft te maken met zonde. Snoepen als niemand het ziet. Denk eens aan Eva. De paradijsboom was aantrekkelijk (Genesis 3:6). Maar het eten van de vrucht bleek catastrofaal!
De opperste Wijsheid biedt wijn aan. Dat geldt als symbool voor het ware leven. Christus, het Leven (Johannes 14:9), noemt Zichzelf de ware wijnstok (Johannes 15:1). Maar die zotte, woelachtige vrouw offreert slechts water. En dan ook nog „gestolen wateren”. Drinken uit een vreemde bron vormt een symbool van overspel. Heimelijk. Het verdraagt het daglicht niet. Zo vormt de symbolische taal in Spreuken 9 een beeld van het breken van de band met God en Zijn verbond. Van het verloochenen van je doop.
Twee uitnodigingen. Is dat even gevaarlijk! Naar wie luister jij? Of zeg je: Heere, neem mijn hart, want zelf breng ik er niets van terecht.