Dinsdagochtend om acht uur kwam dus iedereen met koffertjes vol winterkleren en snowboots de aula binnendruppelen. De gebruikelijke PCR-tests werden weer gedaan en alles werd in de bus geladen. Heel veel liedjes en spelletjes later stopten we, ergens in een haarspeldbocht, waar in velden en wegen geen almhut te bekennen was. „Ik rij niet verder”, zei de buschauffeur. Blijkbaar had hij niet het volste vertrouwen in zijn voertuig, dat met zijn kostbare vrachtje op de ijzige, besneeuwde weg nog een paar bochten zou moeten maken. Dus laadden we onze koffertjes weer uit en rolden ze door de sneeuw naar het nostalgische, houten huisje.

De open haard was al aangemaakt door een Salzburger met een gek Tiroler accent. Iedereen rende door het huis om een goed bed te claimen en te ontdekken waar de sauna en de tafeltennistafel waren. Drie heerlijke dagen begonnen. Dagen waarin nauwelijks over corona werd gepraat en ik ontdekte wat voor rare muzieksmaak Oostenrijkers hebben. Een actief programma hadden we niet, dus liep het erop uit, dat we tot vijf uur wakker bleven, spelletjes deden, tafeltennisten, zongen en overdag meer horizontaal dan verticaal waren.

Woensdagavond hadden we een jodelworkshop met fakkelwandeling gepland. Helaas bleek de jodelman ziek en de fakkels onrealistisch, omdat we op sneeuwschoenen liepen en naast de stokken niet ook nog eens fakkels konden vasthouden. Het was toch erg leuk. We wandelden naar een monument, want blijkbaar hadden zelfs de Beatles dat plekje ontdekt voor een video-opname, dronken thee en genoten van de zonsondergang.

Vrijdag in de bus was de stemming iets minder levendig. Iedereen slapend, maar uiterst tevreden.