Dat constateert pedagoge en onderwijskundige Elsbeth Visser-Vogel (1984) uit Houten in haar proefschrift dat ze morgen ver­dedigt in het Academiegebouw in Utrecht. Behalve de Universiteit Utrecht zijn ook de Protestantse Theologische Universiteit en Driestar educatief betrokken bij het onderzoek.

Visser, onderwijsadviseur en docente bij Driestar educatief, onderzocht hoe „orthopraxe” moslimjongeren hun religieuze identiteit beleven en ontwikkelen. Voor het beantwoorden van haar onderzoeksvraag sprak zij met tien oud-leerlingen van de (inmiddels gesloten) islamitische middelbare school Ibn Ghaldoun in Rotterdam.

Orthoxprax is niet hetzelfde als orthodox.
Visser: „Dat klopt. Parallel aan mijn promotiestudie is vanuit Driestar educatief een onderzoek gestart naar de religieuze identiteitsontwikkeling van reformatorische jongeren. Wij zochten een overkoepelende term waarmee we beide groepen konden aanduiden. Problematisch aan het woord ”orthodox” is dat het vooral slaat op de doctrine, de religieuze leer. In mijn onderzoek ben ik echter niet zozeer benieuwd naar wát moslimjongeren precies geloven, maar vooral hóe zij geloven.
Uiteindelijk is gekozen voor de term ”orthopraxie”. Een orthopraxe gelovige is iemand die een geschrift als heilig bestempelt, het geloof ziet als belangrijk en betekenis gevend voor het hele leven, een sterk gemeenschaps­gevoel met medegelovigen ervaart en een maatschappij­kritische houding heeft.”

Wat zijn de belangrijkste bevindingen uit uw proefschrift?
„Een belangrijk thema in de religieuze identiteit van de geïnterviewde jongeren is het verwerven van kennis. Dit betekent het opdoen van algemene kennis, maar ook het zich eigen maken van wat de islam leert en wat de achterliggende waarden van de regels zijn.
De jongeren waren ook erg betrokken op hun religieuze gemeenschap; gaven bijvoorbeeld huiswerkbegeleiding of Koran­lessen. Graag hielpen ze de volgende generatie islamitische jeugd „bewust moslim” worden.
Het gehoorzamen van Allahs geboden stond voor hen centraal. Geen seks voor het huwelijk, geen alcohol en niet roken, werden vaak als eerste genoemd.
Ook onderzocht ik hoe de islamitische jongeren zich verhouden ten opzichte van de Nederlandse maatschappij. Zij lieten merken zich daar weinig mee verbonden te voelen.”

Zorgelijk?
„Hun frustraties zitten diep en zijn soms begrijpelijk. Vaak voelen ze zich gediscrimineerd. Zo zei een meisje dat de stoel naast haar in de metro vrijwel altijd leeg is, hoe druk het ook is. Een ander voorbeeld: solliciteren met een Nederlandse naam leidt tot een sollicitatiegesprek; het gebruik van de eigen naam zorgt voor afwijzing.
Hoewel gebrek aan maatschappelijke verbondenheid een indicator is voor radicalisering, maak ik me over de door mij geïnterviewde jongeren niet direct zorgen. Weliswaar voldoen sommigen aan de criteria, maar ik betwijfel of checklists kloppen om radicaliserende jongeren te signaleren. De meesten hebben een bijbaantje, studeren en onderhouden vriendschappen met niet-moslims. In die zin participeren ze volop in de maatschappij. Tegelijkertijd hebben sommigen duidelijk segregatie als ideaal.”

Door wie worden jongeren het meest beïnvloed?
„Jongeren laten zich inspireren door zowel mensen met dezelfde mening als mensen met een tegenovergestelde opvatting. Soms beïnvloeden bepaalde ingrijpende gebeurtenissen iemands religieuze identiteitsontwikkeling. Zo had een van mijn respondenten een zusje verloren. Ze wilde na de dood haar zusje in het paradijs terugzien en was er erg mee bezig hoe zij daar moest komen. Opvallend is dat in de groei naar praktiserend moslim imams en religieuze leiders meer invloed hebben dan ouders.”

Maar ouders sturen wel hun kind naar een islamitische school.
„Daarin ligt hun grootste bijdrage aan de religieuze opvoeding, evenals dat zij hun zoon of dochter naar de moskee of het internaat sturen. Voor hun religieuze identiteitsontwikkeling zijn imams en religieuze leiders relevanter.
Mogelijk komt dit doordat moslim­jongeren opgroeiden in Nederland, terwijl hun ouders vooral afkomstig zijn uit andere landen. Zij zijn vaak gematigd moslim en hebben te weinig kennis om hun kinderen gedegen kennis over de islam bij te brengen. Religieuze leiders hebben hen wat dat betreft meer te bieden.
Ook speelt mee dat meerdere respondenten tijdens hun middelbareschoolperiode op een islamitisch internaat hebben gezeten. Daardoor hadden ze meer contact met religieuze leiders dan met hun ouders.”

U schrijft dat uw onderzoek relevant is voor leraren. Wat kunnen reformatorische docenten ermee?
„Inzicht in de religieuze identiteitsontwikkeling van jongeren kan hen helpen om leerlingen bij dit proces beter te begeleiden. Leraren kunnen jongeren aanmoedigen om over hun opvattingen, twijfels en vragen na te denken. Daardoor leren zij een stevige, eigen identiteit te vormen.”


Gefrustreerd

„Individualistisch”, „zelfbewust”, „kapitalistisch”, „egoïstisch” en „negatief naar moslims, islam en godsdienstige mensen in het algemeen.” De door Elsbeth Visser-Vogel geïnterviewde jongeren zijn er helder over wat zij vinden van de Nederlandse maatschappij. In de vraaggesprekken laten zij blijken zich er niet echt mee verbonden te voelen. Ze gebruiken formuleringen als „wij” (moslims) en „zij” (Nederlanders). Soms ervaren de geïnterviewden de Nederlandse samenleving ronduit als bedreigend. Alle respondenten geven aan dat Nederlanders voor­oordelen hebben over moslims. Sommige geïnterviewden zijn hier erg gefrustreerd over.