Kerk & religie

Gods heerlijkheid

Mattheüs 6:29

Maarten Luther
8 November 2022 07:59Gewijzigd op 8 November 2022 08:32
beeld RD
beeld RD

„En Ik zeg u, dat ook Salomo in al zijn heerlijkheid niet is bekleed geweest, gelijk een van deze.”

Wij zien het met onze ogen en grijpen het met onze handen, en toch geloven wij het niet. Eveneens, als Hij niet spaarzaam is en bewaart, dan blijft er niets over: al zou het met honderdduizend sloten afgesloten zijn, het verstuift en vervliegt, zodat niemand weet waar het blijft.

Want, zeg mij, wie legt het zilver en het goud in de bergen, zodat men het daar vindt? Wie legt in de akker zo’n groot goed, als er uit opwast aan koren, wijn en allerlei vruchten, waar al het gedierte van leeft? Doet mensenwerk dat? Zeker, de arbeid vindt het wel, maar God moet het daar neerleggen en het geven, wil de arbeid het vinden. Wie legt de kracht in het vlees, dat het voortteelt en er een wereld vol vogels, dieren en vissen geboren wordt? Doet onze arbeid en zorg dat? In ’t geheel niet: God is daar tevoren en geeft heimelijk Zijn zegen daarin, en dan komt het er in alle volheid uit. Zo erkennen wij dan dat al onze arbeid niets is dan Gods gaven vinden en opnemen en dat wij niets vermogen te maken of te onderhouden.

Hier zien wij nu hoe Salomo in dit ene vers in ’t kort behandeld heeft de allergrootste vraag onder de mensenkinderen, waarover men zoveel boeken heeft geschreven, zovele uitspraken gedaan en manieren verzonnen, om de arme buik te voeden.

Maarten Luther,
hoogleraar te Wittenberg

(”Toelichting op Psalm 127”, 1524)

Meer over
Meditatie

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer