Diepten
Psalm 88:11
„Zult Gij wonder doen aan de doden? Of zullen de overledenen opstaan, zullen zij U loven? Sela.”
Er zijn er weinigen onder ons, geloof ik, die deze psalm volkomen kunnen verstaan. Die zee is te diep voor onze kleine gestalte. Wij mogen misschien sommige doorwaadbare plaatsen daarin vinden waarin wij kunnen gaan, maar ik geloof dat weinigen van ons ooit in deze diepte van zielensmart geweest zijn waarvan Heman hier zo gevoelig spreekt, en waaronder hij kermt met zo’n zware klacht.
In de verzen die ik u voorlas, schijnt het water iets meer doorwaadbaar te zijn dan in het algemeen van de psalm. En ik durf te zeggen van sommigen van ons die hier tegenwoordig zijn: wij weten enigszins wat het is in duisterheid van de ziel en in beproevingen en oefeningen van het gemoed te zijn, en hebben enige kennis van het beenderenhuis van bederf dat wij met ons omdragen.
En als wij niet geheel en al met deze diep geoefende heilige kunnen meegaan, zijn wij dan bekwaam om een kleine weg met hem te reizen? „Zult Gij wonder doen aan de doden? Of zullen de overledenen opstaan, zullen zij U loven? Zal Uw goedertierenheid in het graf verteld worden, Uw getrouwheid in het verderf? Zullen Uw wonderen bekend worden in de duisternis, en Uw gerechtigheid in het land der vergetelheid?” (Psalm 88:11-14). In deze verzen vinden wij melding gemaakt van vier dingen van God: wonderen doen, goedertierenheid, getrouwheid en gerechtigheid.
J. C. Philpot, predikant te Oakham en Stamford
(”Arm, maar rijk in God”, 2021)