Verborgen kamer
Hooglied 1:4b
„De Koning heeft mij gebracht in Zijn binnenkamers; wij zullen ons verheugen en in U verblijden; wij zullen Uw uitnemende liefde vermelden, meer dan de wijn; de oprechten hebben U lief.”
In deze kamer wordt een mens verborgen, zodat niemand dan Gods volk hem kan zien of weet waar hij woont. Wie dit gastenverblijf binnentreedt, zal de deur achter zich gesloten vinden, zodat geen vijand bij hem komen kan. Behalve dit verblijf weet ik geen schuilplaats die alle indringers zal buitensluiten.
Het komt mij voor dat één van deze kamers het hart van Gods kinderen is, zoals blijkt uit het Hooglied: „Ik hield Hem vast, en liet Hem niet gaan, totdat ik Hem in het huis van mijn moeder gebracht had, en in de binnenste kamer van degene, die mij gebaard heeft” (Hooglied 3:4). De zalige Geliefde, Die hier gevonden en vastgehouden wordt, is Christus. Gevonden door de moeder, namelijk het hemelse Jeruzalem en het huis van de moeder de erfgenamen der belofte en de kinderen van deze heilige moeder. De kamer waarin de vrouw is gebaard, is het hart van Gods volk.
Hier valt het zaad der genade en wordt het ontvangen. Hier ontstaat de nieuwe mens. Dit is ook zijn woonplaats, daarom noemt Petrus hem nadrukkelijk de verborgen mens des harten.
Nu ik met u heb gedacht over de stralen en de kamers, zal ik verdergaan met de bespreking van de wateren. „Die Zijn opperzalen zoldert in de wateren.” Ik heb opgemerkt, toen ik over deze kamers sprak, dat we onder de kamers onder meer de wolken moeten verstaan.
William Huntington, predikant te Londen
(”Een gewillig volk door de liefde van Christus”, 1835)