Laodicea’s kwalen
Openbaring 3:20a
„Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop.”
Deze woorden staan in de laatste brief aan de gemeenten in Azië. Deze zijn niet profetisch, zoals de rest van het boek Openbaring, maar er staan wel veel gedeelten in van de leer die men liefhad, en vele vermaningen. Deze brief is geschreven aan de gemeente te Laodicéa, niet ver bij Kolosse vandaan. Daarom lezen wij dat de apostel Paulus wilde dat zijn brief die aan de Kolossenzen geschreven was, ook aan de gemeente van Laodicéa gegeven werd om te lezen (Kolossenzen 4:16).
Er waren twee hoofdkwalen in Laodicéa: een buitengewone lauwheid en onverschilligheid. Deze worden nadrukkelijk genoemd (vers 15) en herhaald onder zware bedreiging (vers 16). Hun tweede en niet minder gevaarlijke hoofdkwaal was: gruwelijke verwaandheid en hoogmoed. Hoe ellendig deze gemeente er ook aan toe was, zij verbeeldde zich echter dat het bij haar heel goed ging. Hieraan ontdekt de liefdevolle Heiland hen (vers 17).
In het tweede deel van deze brief vinden we een zeer tere vermaning. Zijn ontferming blijkt daarin dat de Heiland Zich met zulke slechte mensen bemoeien wil. Hij houdt, ondanks die vreselijk slechte en verbasterde toestand van deze gemeente, toch nog bij haar aan met opwekken, nodigen en het aanbieden van Zijn gunst. Al was het hun ellende dat zij alles misten en dat zelfs niet door hadden, toch biedt Hij hun de genade aan, om hun toestand te leren kennen (vers 18).
Th. Avinck, ouderling en oefenaar te De Bilt
(”12 Practicale verhandelingen”, 1784)
Theodorus Avinck (1740-1779) was 28 jaar toen hij in De Bilt ouderling werd. Zijn zus Johanna, bekend van haar brieven, woonde hier ook. Later verhuisde hij naar Utrecht. Welk beroep Avinck er uitoefende, is onbekend.