Zalige rust
Hooglied 6:3
„Ik ben van mijn Liefste, en mijn Liefste is van mij, Die onder de lelies weidt.”
Er is op zo’n ogenblik een zalig gevoel van rust. Wij hebben geen begeerten, wij koesteren geen verlangens meer. Een goddelijke kalmte en zekerheid is ons deel. Wij denken niet eens aan vijanden, aan angst, aan smart, aan twijfel. Onze eigen wil wordt met zalige zielsgenieting voor een korte tijd terzijde gesteld. Wij zijn dan niets en wij willen dan niets. Christus is ons alles en Zijn wil is de polsslag van het leven van onze ziel. Wij zijn volkomen tevreden, om het even of wij gezond zijn of ziek, of wij rijk zijn of arm, of wij gesmaad of geëerd worden, indien wij ons maar dompelen en baden mogen in de stroom van Christus’ liefde. In één woord: Jezus omvat dan de horizon van heel ons aanzijn.
Eindelijk, op zo’n tijd zal ons hart vervuld zijn met grote vreugde. Wij zullen bijkans begeren dat de morgen maar nooit mag aanbreken, uit vreze dat Zijn licht het zoveel hoger en heerlijker licht van Christus’ tegenwoordigheid zal verbannen. Wij zouden wel wensen dat wij met onze Geliefde mochten weg zweven naar de plaats waar Hij weidt onder de lelies. Wij verlangen de stemmen te horen van de grote menigte die uit de verdrukking gekomen is en haar klederen wit gemaakt heeft in het bloed van het Lam, opdat wij met hen hun verheerlijkte Leidsman volgen mochten, waar Hij ook heenging.
C. H. Spurgeon, predikant te Londen
(”Totdat Hij komt”, 1896)