Aanpassing zal het geloof niet redden
Geloof en wetenschap lijken vaak onverzoenbaar. Maar als God de Schepper van hemel en aarde is, dan is er maar één werkelijkheid, en dan zullen we eens de aanspraken van beide kunnen harmoniëren.
Achter de imposante pastorie van Staphorst staat een bijna even imposant gebouw dat De Leerkamer heet. Het herbergt zalen en lokalen waar bijeenkomsten worden belegd en catechisaties worden gegeven, en wordt bestierd door een sympathieke heer die goede koffie schenkt. Ik ben er de afgelopen maanden een paar keer geweest voor een lezing, waarbij ik niet degene was die las maar waar we, na een korte inleiding, gezamenlijk een tekst lazen. Mevrouw Spruyt verwonderde er zich elke keer weer over hoe vrolijk en geïnspireerd ik ’s avonds laat thuis kwam.
De reden daarvan was niet alleen gelegen in die gezamenlijke concentratie rond een tekst, maar vooral in het feit dat ik zelf, naar mijn idee, meer van de deelnemers leerde dan zij van mij. Kritische vragen waar ik zo één-twee-drie geen antwoord op had, scherpe opmerkingen, met elkaar daarover nadenken – het was me een groot genoegen. Maar het mooiste was het preekje dat een van de deelnemers (die sinds een tv-optreden tijdens de coronacrisis meer dan lokale bekendheid geniet) mij aanreikte.
We hadden het met elkaar over Plato’s mythe van de grot, over Paulus’ rede op de Areopagus, en over wat die twee met elkaar te maken hadden. Daarna kreeg ik een preek van de hervormde theoloog dr. Ph. J. Hoedemaker, een preek in facsimile uit 1899, in mijn handen gedrukt: ”Paulus te Athene”. Ik las deze preek en verwonderde mij over de diepte van de gedachtegang die erin wordt ontvouwd. Het Evangelie, aldus Hoedemaker, dient niet alleen „om zielen te redden, maar ook om volkeren te redden, samenlevingen te verheffen, de wetenschap een nieuwe richting te geven, en in dat alles de mens tot God en zo God tot eer te brengen.”
Raadsels
Paulus vond in een altaar en in poëziecitaten een aanknopingspunt om een gesprek te beginnen met de filosofen die de gehele dag op de Areopagus rondhingen. Hij vulde de daarin vervatte kennis ook aan door deze Atheners de levende God te verkondigen die zich in de volheid van de tijd in Zijn Zoon had geopenbaard. En de Zoon doet ons niet alleen God kennen, doet ons niet alleen de zonde overwinnen, vervult niet alleen onze harten, maar lost ook de raadselen van het leven voor ons op.
Dat is natuurlijk nogal wat. De raadsels van het leven opgelost. In het prekenboekje ligt een los vel papier met daarop citaten van Hoedemaker uit een eerdere publicatie. Die gaan over geloof en wetenschap, over de echte, diepe raadsels van het leven dus. Hoedemaker treedt in debat met de bekende 19e-eeuwse theoloog Schleiermacher, die schreef dat de kerk haar geloofwaardigheid alleen kan behouden wanneer zij haar verzet tegen „wetenschappelijke verworvenheden” opgeeft. De kerk moet zich dus aanpassen, en niet meer vasthouden aan de letter van het Woord van God of aan wonderen. Als zij dat doet, zullen ook gevormde mensen blijven geloven. Doet zij dat niet, dan zal op den duur alleen ”het domme volk” nog geloven.
Het is een bekende gedachtegang die, voor een deel althans, een van de grootse raadselen uit de kerkgeschiedenis verklaart: het raadsel van de teloorgang van de Vrije Kerk in Schotland. De kerk die door bekende theologen als John Duncan, Robert Murray M’Cheyne, de gebroeders Bonar, Alexander Moody Stuart en Hugh Martin werd gediend, tot grote bloei kwam, maar binnen een halve eeuw na haar ontstaan in 1843 tot verval geraakte, omdat geleerde theologen de moderne, historisch-kritische wetenschap omhelsden. De Bijbel was niet meer het Woord van God maar bevatte het Woord van God. Het hart van de Schriften was onopgeefbaar, alles er omheen kon worden gerelativeerd omdat de wetenschap duidelijk had gemaakt dat die zaken (zoals de schepping en wonderen) achterhaald waren. Alleen dan waren de raadselen opgelost, en konden gevormde mensen voor kerk en geloof behouden blijven.
Het is een gedachtegang die nog altijd springlevend is. Deze week veroorzaakte iemand enige commotie op Twitter omdat hij de Bijbel een sprookjesboek noemde. Sommigen reageerden verontwaardigd, maar de christelijke blogger Robert Plomp merkte op dat christenen zelf de schuld van die gedachte zijn. Die leven alsof het nog 1780 is, houden vast aan achterhaalde posities, en jagen weldenkenden dus de kerk uit.
Hoedemaker schreef in reactie op Schleiermacher niet dat wij nu van de weeromstuit het wereldbeeld van de Ierse bisschop James Ussher moeten omhelzen, en zijn datering van de schepping op 23 oktober 4004 voor Christus als een sjibbolet moeten handhaven. Als God hemel en aarde heeft geschapen, zo schrijft Hoedemaker, is er maar één werkelijkheid en één waarheid. Geloof en wetenschap kunnen en mogen dus niet worden gescheiden. We weten dat de wetenschap „onrustbarende verschijnselen” aan het licht heeft gebracht – we weten het nu beter dan Hoedemaker in 1871. Toch moeten geloof en wetenschap verenigbaar en zelfs onafscheidelijk zijn. Soms wordt een synthese beproefd, in onze dagen bijvoorbeeld in pogingen om schepping en evolutie te harmoniëren. Maar dan wordt het onverenigbare bijeengebracht in een synthese die vroeg of laat weer uit elkaar zal vallen.
We weten het gewoon niet, schrijft Hoedemaker, nóg niet. Ook gelovigen kunnen zich niet afsluiten voor de resultaten van de wetenschap. En zij kunnen die resultaten onbevooroordeeld onder ogen zien, omdat zij geloven dat „de waarheid uit God is, en dat iedere waarheid met elke andere waarheid –het geloof met de wetenschap– in overeenstemming is, al zijn de gelovigen nog niet in staat onmiddellijk een oplossing te geven voor het verschil dat er tussen beide schijnt te bestaan.”
We kijken nu dus nog als door een spiegel in een duistere rede, maar eens zullen we verstaan.
Over dit soort zaken gaat het dan, op zo’n avondje in Staphorst. En met vreugde reis je daarna naar huis.
De auteur doceert cuma aan hogeschool de Driestar en kerkgeschiedenis aan het Hersteld Hervormd Seminarium.