Column (Bart Jan Spruyt): Twintig jaar na de dood van Pim Fortuyn is de balans negatief
Het was vrijdag twintig jaar geleden dat Pim Fortuyn door een linkse activist lafhartig werd vermoord. Die activist loopt inmiddels weer vrij rond. Maar wat is er van de erfenis van Fortuyn geworden?
Ik herinner het me nog als de dag van gisteren. Op die avond van de zesde mei zat ik aan bij een etentje in Amersfoort, toen enkele disgenoten tien minuten te laat binnenkwamen en vertelden wat ze zojuist op de radio hadden gehoord. Een aanslag op Fortuyn. Oud-premier Van Agt –een van de aanwezigen– filosofeerde gelijk over de kansen die dit bood voor het CDA bij de verkiezingen van 15 mei. Op straat hing een gespannen stilte. Later die avond stond ik (als politiek journalist van deze krant) tussen de protesterende menigte voor het Torentje. Een ‘stille’ hielp mij over het hek, zodat ik in het tweede Kamergebouw de dag met Menno de Bruyne kon evalueren.
We waren aangeslagen. Ik had Fortuyn in augustus 2001 geïnterviewd, vlak na zijn bekendmaking dat hij de politiek in ging. Ik was erbij, toen hij in Nieuwspoort twee taarten met kots en uitwerpselen in zijn gezicht gesmeten kreeg. Een week voor zijn dood had ik hem, op Koninginnedag, nog een keer geïnterviewd, en toen was hij nogal openhartig geweest, vooral over de afspraken die hij met Hans Hillen, de campagnestrateeg van het CDA, had gemaakt, Toen ik afscheid nam van Fortuyn, gaf ik hem de roman van Saul Bellow over Allan Bloom (Ravelstein). Iemand uit zijn directe entourage vertelde me dat ze dat boek kapotgelezen naast zijn bed hadden teruggevonden.
Ik had hem dat boek gegeven omdat ik benieuwd was hoe Fortuyn tegenover het Amerikaanse (neo)conservatisme stond. Ik hoopte op een voortzetting van het gesprek, omdat mij nog altijd niet duidelijk was waar hij nu precies voor stond. Over zijn boek ”De puinhopen van acht jaar paars” had ik geschreven dat dat het werk was van een socialist en libertijn: „Met zijn modernisme en libertijnse houding inzake morele kwesties kan Fortuyn niet uitgroeien tot de leider van een tegencultuur tegen het paarse en relativistische neoliberalisme.” Maar hij benoemde, toen, zaken die altijd waren doodgezwegen, en hij, een man met een ziel, bleef fascineren. Maar het gesprek werd voorgoed onderbroken.
Populisme
Na zijn dood baande zich een nieuwe richting een weg naar een blijvende plek in het politieke spectrum: het populisme. Eerst Wilders, later Baudet wierpen zich op als de vormgevers van deze nieuwe traditie. Conservatieven (zoals ik) volgden dit alles aanvankelijk met meer dan gewone belangstelling, in de hoop dat deze beweging tot een fatsoenlijke, constitutionele conservatieve partij zou leiden. Maar populisme is geen conservatisme. Het heeft een ontluikend conservatisme wel overstemd. Populisme is niet bij te sturen of van binnenuit te veranderen. Sterker nog, in de woorden van de Hongaarse denker Aurel Kolnai: populisme is een soort paniekconservatisme, met een fatale neiging richting fascisme. Conservatisme heeft wel bestaansrecht, maar er is geen voedingsbodem meer voor.
Het populisme heeft ervoor gezorgd dat bepaalde, verwaarloosde problemen (bijvoorbeeld rond de multiculturele samenleving) niet meer genegeerd kunnen worden. Maar daar staat tegenover dat de grove en agressieve manier en de toon waarop populisten bepaalde kwesties ter sprake brengen, er tegelijkertijd voor zorgen dat de rest zich er gemakkelijk vanaf kan maken. Wie bepaalde, problematische aspecten van een bepaalde vorm van de islam ter sprake wil brengen, wordt niet geholpen door een policius die over een ”kopvoddentaks” begint of over het verbranden van de Koran. Fatsoenlijke en terechte kritiek op immigratie en gebrekkige integratie kan nu direct als ”extreemrechts” worden weggezet. Het geschreeuw van populisten heeft het debat uiteindelijk niet opengebroken maar gesmoord.
Het establishment –het radicale liberalisme dat nu dominant is– vaart er wel bij. En de politiek heeft nog iets geleerd. Na acht jaar paars was de samenleving (om Fortuyn te citeren) verweesd, zonder bezielend verband, zonder gedeelde waarden en normen. Het enige alternatief voor de chaos en ontreddering (met twee politieke moorden) die zich toen leek aan te dienen, leek het charisma van een sterke man. Het is de aloude belofte van een herstel van de orde, met voorbijzien aan alle constitutionele regels en internationale afspraken. En er is altijd wel iemand te vinden die uit frustratie over de eigen kansen en carrière, bereid is zich als ”de stem van het volk” op te werpen.
Om dat scenario te voorkomen, is de politiek de afgelopen twee decennia druk bezig geweest met het formuleren van iets gemeenschappelijks, een laatste groot gebod, waar we ons allemaal aan moeten houden. Het oude ideaal van de gelijkheid, sinds 1796 de grondslag van onze samenleving, werd daartoe nieuw leven ingeblazen. Dat ideaal bevatte nog enkele niet afgewerkte agendapunten: de emancipatie van homoseksuelen (uitgebreid tot ‘de’ lhbti-gemeenschap), van dieren en van kinderen. Wie deze agenda niet deelt, is af.
Het heeft ertoe geleid dat toegang tot democratie voorwaardelijk is geworden. Iedereen moet een serie ‘kernwaarden’ onderschrijven, moet bepaalde idealen belijden en zich ertoe verplichten bepaalde zaken niet meer te benoemen, wil hij nog mee mogen doen. Dat gemeenschappelijke wordt door een radicaal-liberale meerderheid geformuleerd – voor de rest is alleen ruimte als die zich aan de liberale regels houdt en besluit net zo te gaan denken als die meerderheid.
Twintig jaar na de dood van de man die op menig punt zei wat wij dachten en op verjaardagen tegen elkaar zeiden, is de balans dus onverdeeld negatief. Waar de Wet verdwijnt, krijgen we geen chaos, maar de regels van de overheid, en staatspedagogiek.
De auteur doceert cuma aan hogeschool de Driestar en kerkgeschiedenis aan het Hersteld Hervormd Seminarium.