Als een droom
Mattheus 28:6a
„Hij is hier niet; want Hij is opgestaan, gelijk Hij gezegd heeft.”
De vrouwen hadden de verrijzenis van Jezus wel mogen opmerken, daar zij vaak ervan hadden horen spreken. Maar zij kunnen hun geneigdheid niet overwinnen om te concluderen dat het nu geen tijd meer is om onze Heere Jezus Christus in het graf te zoeken.
Ziedaar, vanwaar deze vreze komt, zo zien wij dat het een kwade geneigdheid is. Het is waar dat men de Heere vrezen moet om Zijn Majesteit eerbied te bewijzen, Hem gehoorzaam te zijn en ons geheel te vernederen. Opdat Hij in Zijn heerlijkheid verheven en aller mond gesloten wordt; opdat Hij alleen erkend wordt rechtvaardig, wijs, en almachtig te zijn.
Maar deze vrees waarvan hier gesproken wordt, is kwaad en af te keuren, want zij wordt voor de schaamte genomen die deze arme vrouwen hebben. Zij houden het alles –ofschoon zij de engel zien en horen spreken– voor een droom. Hierdoor worden wij gewaarschuwd dat God vaak zo in ons werkt, dat wij het niet gewaar worden, of wij er enig voordeel mee gedaan hebben of niet. Want onze onwetendheid is zo groot, dat zij evenals een wolk ons verhindert tot het licht te komen omdat wij in vele gedachten verstokt zijn. Eindelijk schijnt het dat geheel de leer van God bijna onvruchtbaar is. Maar wij vinden er intussen enige smaak mee vermengd, die ons doet gevoelen dat God in onze harten gewerkt heeft.
Johannes Calvijn, predikant te Genève
(”Het gepredikte Woord”, 1965)