Sprekend geweten
Psalm 5:5
„Want Gij zijt geen God Die lust heeft aan goddeloosheid; de boze zal bij U niet verkeren.”
De boosdoener zal bij U niet wonen. Hij zal voor U geen vriend zijn, hij zal geen naaste voor U zijn. De hoogmoedigen blijven niet staande voor Uw ogen (vers 6). David laat hier de haat van God tegen het kwade zien.
Hij leert ons bovendien dat zij die in Gods nabijheid verkeren zich erop voorbereiden dat ze dicht bij Hem zullen zijn. Want het is onmogelijk om op een andere wijze dicht bij God te zijn. Als iemand al niet de naaste kan zijn van een voortreffelijk man omdat hij door zijn manier van doen te veel van hem afstaat, des te meer geldt dat voor hem die dicht bij God wil zijn, omdat de slechten immers geen gemeenschap kunnen hebben met de goeden.
Hoor nu wat zij zeggen over de rechtvaardige: „Zelfs als hij gezien wordt, is hij ons al te veel.” Zo deed Johannes die in de gevangenis verbleef en niet eens door haar gezien werd Herodias al pijn, ook al stond deze gemene vrouw nog zo ver van hem af. En ook na zijn dood kwelde Johannes nog het geweten van de toenmalige tiran. Laat niemand van hen die voortreffelijk voor Gods aangezicht leven, menen dat hij iets verschrikkelijks ondergaat, zelfs niet als hij belaagd wordt door de bozen. Want degenen die werkelijk kwaad lijden, zijn de mensen die zelf kwaad doen.
Johannes Chrysostomus, aartsbisschop te Constantinopel
(”Psalm 5”; 2010)