Als een erfdeel
1 Petrus 1:4
„Tot een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor u.”
God heeft de moeite in het huidige bestaan als erfdeel toegekend, zodat de moeite door de korte tijdsspanne als vanzelf opgelost wordt. Maar de goede dingen bewaarde Hij voor de toekomende tijd, zodat de beloningen gelijk op zouden gaan met het onvergankelijke. Dat wat verkregen wordt noemt Hij ook „Koninkrijk”. En ook al gaat dit het verstand te boven, toch valt het in ieder geval binnen ons bereik om de toekomstige beloningen te vernemen en stelt Hij het in verschillende woorden aan ons voor. Want eerst noemt Hij het, wat ik zojuist al zei, „een Koninkrijk”, dan „een huwelijk”, dan weer „een heerschappij.” Vanuit deze voor ons zo schitterende aanduidingen vormt Hij bij ons een denkbeeld van al die dingen: van de eeuwige heerlijkheid, van de ongestoorde zaligheid, van het leven aan Christus’ hand, waaraan niets gelijk kan worden gesteld.
Maar hoe zien „de voorwaarden van de Kerk” er eigenlijk uit? Of wat meer toegespitst: hoe zien „de voorwaarden van de erfenis” eruit? Wees gerust! Ze hebben niets onaangenaams in zich. Wat wilt u, zegt Hij, dat de mensen u zullen doen, dat moet u ook bij hen doen. Ziet u, hoe Hij niets vreemds naar voren bracht, maar slechts dat wat de natuur van te voren reeds als wet gesteld heeft? Hij zegt: Handel met uw naaste, zoals u wilt dat van zijn kant met u gedaan wordt.
Johannes Chrysostomus, aartsbisschop te Constantinopel
(”Psalm 5”, 2010)