Mens & samenlevingOp kamers

Snijbonen koken voor gebruik en meer levenslessen van een student op kamers

Vieze wc’s, overgekookte pastapannen, plakkerige vloeren. Een echte student woont op kamers. En vast een beetje voor jezelf leren zorgen levert een schat aan ervaring op voor het burgerlijke leven.

10 January 2022 16:06
beeld iStock
beeld iStock

Had iemand me ruim tien jaar geleden gezegd dat ik op kamers zou gaan en lid zou worden van een studentenvereniging, dan had ik die persoon uitgelachen. Na mijn serieuze vwo-tijd was ik van plan een serieuze studie te gaan doen (Nederlands) en bovenal: mijn studie serieus te nemen. Daar hoorden vele uren studeren bij, en zo min mogelijk afleidende dingen. Niet dat ik een nerd was; ik wilde gewoon graag goed presteren.

De afstand Ridderkerk-Leiden was prima per trein te overbruggen, zeker als je ook twee dagen collegevrij bent. Dus startte ik vrolijk met de ritjes Rotterdam-Den Haag-Leiden.

Amper een halfjaar nadat ik met Nederlands begon, zat ik alsnog op kamers. Eenhoog, 15 vierkante meter ruimte, de middelste kamer in een gang van drie in de ‘bunker’ van Leiden: studentenappartementencomplex de Pelikaanhof. Bijna alles had ik in die kleine ruimte, die voor studentenbegrippen overigens ruim was. Een bed, een bureau, een kledingkast, een boekenkast, een tafeltje, stoelen, zelfs een koelkast en magnetron. Later woonde ik nog kleiner, en ook toen paste alles. Levensles nummer één: een mens kan met verbazingwekkend weinig ruimte toe. Wie klein leert wonen, is later met weinig tevreden.

De belangrijkste reden om toch het ouderlijk nest voortijdig te verlaten, was de studentenvereniging. Voor college treinde ik met liefde noord- en zuidwaarts, maar voor avondlijke activiteiten was dat toch een stuk minder handig. Om thuis te kunnen komen, moest ik op zijn laatst rond tien uur ’s avonds weg. Treinen rijden wel tot laat, maar ik moest het laatste stuk met de bus en kon het alleen al bij het idee die te missen Spaans benauwd krijgen. Bij Bijbelkringen, lezingen of studiekringen was rond die tijd vertrekken nog wel oké, maar bij borrels viel dat me erg tegen. Om over huishoudelijke vergaderingen nog maar te zwijgen. Tien uur ’s avonds? Dan begon het pas.

17847243.JPG
beeld iStock

Snijbonen

De eerste weken in mijn nieuwe stek waren 
wennen. In plaats van te trippelen op de brandschone vloeren bij moeder thuis plakten mijn voeten nu vast aan blauwig zeil. Van ramen zemen had niemand gehoord. Het aanrecht van de keuken heb ik denk ik nooit helemaal gezien; doorgaans stond daar wel wat verschoten serviesgoed op, dat nog dateerde van bewoners ver voor mij.

Koken was een verhaal apart. Thuis deed ik dat zelden tot nooit, dus moest ik me op mijn achttiende nog de beginselen van het koken, bakken en braden eigen maken. De eerste keer dat ik iets kookte –pasta uiteraard– schrok ik dusdanig van de stoom dat ik mijn huisgenoot vroeg „of dit normaal was.” Een andere keer wilde ik snijbonen eten. Op de verpakking stond dat ze direct te gebruiken waren. Mooi, dacht ik, en voegde ze toe aan de wokpan waar al talloze ondefinieerbare groenten in ronddobberden. En ik me maar verbazen over de knapperige bite van die bonen. Of die ene keer dat ik geen enkele vorm van saus in huis had, maar ook niet naar de winkel wilde. Dan maar pasta met wat kruiden erop gestrooid. Saaier dan dat heb ik het nog nooit gegeten.

Echt zelfstandig was ik overigens niet als student. Met enige vorm van jaloezie keek ik soms naar medestudenten die zo’n beetje alle tijd in Leiden doorbrachten, ook de weekenden. Zelf droop ik na een week college zeker de eerste jaren praktisch altijd weer af naar ‘thuis-thuis’. Niet de minste reden daarvoor: de was. Mijn trolley puilde standaard uit, op de heenweg met gewassen kledij en op de terugweg met een volle zak was. Direct bij thuiskomst gooide mijn moeder de vieze kleding in de machine en hing het op. Maandag kon het dan schoon en wel weer mee naar mijn kamer.

Overigens konden de bewoners van de Pelikaanhof prima zelf hun was doen. In de kelder waren een stuk of drie wasmachines opgesteld, waarvoor je online kon intekenen. Door middel van muntjes –te koop bij het beheer– zwengelde je het ding aan, om een paar uur later de was er kraakschoon uit te halen. Echt nodig was die sjouwpartij van mij dus niet. Stiekem was het waarschijnlijk dus ook een beetje heimwee dat me naar Ridderkerk dreef.

Later ging ik alsnog gebruikmaken van de Leidse machines. Ook dat ging niet zonder slag of stoot. Vaak stond ik al ruim op tijd met mijn tasje vieze was te wachten bij het washok, benauwd dat een ander het bestond om op mijn tijdslot de wasmachine te gebruiken. Sommige mensen vergaten dat ze hadden gewassen. Kwam ik dan bij de gereserveerde wasmachine, dan zat de was van mijn voorganger er nog in. Meerdere keren heb ik andermans shirts, sokken en ondergoed uit de trommel moeten peuteren.

Veel studentenhuizen hebben een schoonmaakrooster. Bij ons was dat niet nodig, want er was een speciale schoonmaakservice, met de toepasselijke naam ”De Blinker”. Twee keer per week was het raak. Vaak lag ik nog te doezelen in bed, maar mijn nacht- en ochtendrust werd ruw verstoord door twee schoonmaakdames. De vloer kreeg standaard maar één behandeling: zuigen of dweilen. Om tijd te besparen werd de badkamer met enkel de douchekop onder handen genomen. Alle spullen die nog op het plankje boven de wastafel lagen, schoven ze onverbiddelijk de wastafel in. Wat precies in de keuken gebeurde, weet ik niet meer. Het resultaat was lastig te herkennen.

Hygiëne

De schoonmaakservice gaf ons drieën een excuus om zelf nooit schoon te hoeven maken. Wellicht heb ik twee keer het toilet gepoetst. We betaalden voor de ‘service’, dus vertikten we het om zelf de schrobber ter hand te nemen. Levensles nummer twee: het is verbazingwekkend bij hoe weinig hygiëne een mens kan gedijen.

De Blinker blonk vooral uit in het schrijven van onbegrijpelijke briefjes. Soms sloegen de dames en heren schoonmakers een weekje over, wegens een feestdag bijvoorbeeld. ”Bedank voor uw ongemak” kon er rustig onder aan zo’n mededeling staan. De mensen waren overigens bijzonder vriendelijk, als je eens ongewoon vroeg opstond en er eentje trof. Voor het leren van de rollende Leidse r kon je je bovendien beslist geen betere docenten wensen.

Zo’n vijf jaar heb ik mijn best gedaan de stereotypen van het studentenbestaan uit te leven. Laat naar bed, midden in de nacht snacks frituren, pasta eten. En tussendoor studeren, want die studiepunten kwamen uiteraard niet uit de lucht vallen. Naar college op een gammele fiets, dwars over de Haarlemmerstraat en de Breestraat (voor de niet-kenners: dé straten van Leiden). Scripties schrijven in de universiteitsbibliotheek. In de pauze buiten kleffe boterhammen eten, met de voeten bungelend boven de gracht.

Op kamers gaan is eigenlijk een tweede gezin krijgen, maar dan zonder ouders. Zeker voor mij als jongste kind –en de enige nog thuis– was het heerlijk om opeens surrogaatbroers en -zussen te hebben van bijna dezelfde leeftijd. Slecht cijfer gehaald? De buurvrouw bood een luisterend oor. Ruzie thuis? De buurman zat maar één deur verderop. Talloze goede gesprekken hebben we gevoerd, het gros na twaalven.

Nu zou ik het niet meer kunnen: studeren, actief lid zijn van een vereniging en chronisch te laat naar bed gaan. Maar had ik het willen missen? Voor geen goud.

Mogelijk was ik iets eerder klaar geweest met mijn studie als ik die bewuste ochtend in maart kamer 97B aan mijn neus voorbij had laten gaan en in Ridderkerk was blijven wonen. Mogelijk was mijn studieschuld dan ietsje kleiner geweest. Levensles nummer drie: geld is leuk, ervaring is onbetaalbaar.

En nu ik fulltime burger ben, weet ik in ieder geval dat ik snijbonen eerst moet koken voor ik ze eet.

Meer over
RDMagazine

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer