„Want én Hij Die heiligt, én zij die geheiligd worden, zijn allen uit één; om welke oorzaak Hij Zich niet schaamt hen broeders te noemen.”

Voornamelijk wil Ik hierop acht slaan, dat Hij de geboren Koning van de geestelijke Joden is. Hij was hun Koning in heerlijkheid vóór Zijn menswording en Hij nam onze natuur aan van het zaad van Abraham, alleen zonder de zonde. Hij had dezelfde soort geboorte als wij: geboren uit een vrouw, zoals wij, en nam daarom vlees van ons vlees en been van ons been aan, om zo één van ons te worden.

Maar dit is niet alles, want in deze zin kunnen alle mensen aanspraak maken op een betrekking tot Hem. Maar dat alleen zal niet baten. Hij is daarom in een hogere betrekking de geboren Koning van de geestelijke Joden, aangezien Hij de eeuwige God tot Zijn Vader heeft. Dezelfde Vader hebben zij die uit God geboren zijn. Hij is eveneens uit dezelfde Geest geboren waaruit zij zijn geboren die uit de Geest zijn geboren, want er is niet een van Zijn kinderen die uit een andere Geest is geboren dan Die waaruit Hij is geboren. Ik wil hier Zijn persoonlijke Godheid niet verwarren met hun persoonlijkheid, zoals sommigen doen. Als Christus, de Messias, is Hij de eeuwige God. Maar als Koning van de Joden, Jezus de Zaligmaker, is Hij mens. Als Zijn onderdanen en broeders worden wij gedoopt in dezelfde Geest met Hemzelf, ja de Geest van God.

Joseph Hart,
predikant te Londen

(”Preek over Mattheüs 2:2a, Waar is de geboren Koning van de Joden?”; 1767)