Een stukje grond voor weeskinderen
Velen noemen haar de Moeder Teresa van Afrika. Heather Reynolds ziet zichzelf liever als een barmhartige Samaritaan. Sinds de Zuid-Afrikaanse de nood is gaan zien van de weeskinderen in de valleien van KwaZulu-Natal, kan ze niet meer van hen loskomen. ”Geef deze kinderen een thuis”, is haar motto.
Toen Reynolds (1952) in 1993 in Uganda op bezoek was, werd ze geconfronteerd met de situatie van kinderen die alleen achtergebleven waren nadat hun ouders waren overleden. Niemand zorgde voor de wezen. Het sneed de blanke Zuid-Afrikaanse door de ziel. Op dat moment besloot ze haar leven te geven aan de zorg voor kinderen die geen kans van overleven hebben. Terug in haar eigen geboortestreek, KwaZulu-Natal in Zuid-Afrika, maakte ze een begin met de opvang van kinderen van wie de ouders door geweld of als gevolg van aids waren overleden. „De eerste tijd sliepen de kinderen allemaal bij ons in bed”, vertelt ze. Inmiddels is er in Cato Ridge, bij Pietermaritzburg, een zorgcentrum verrezen waar gemiddeld 95 kinderen gehuisvest zijn.
De naam van de stichting, God’s Golden Acre -Khayelihle in het Zulu-, is helemaal geen goede marketingnaam, zegt Reynolds. Toch kon ze geen betere naam bedenken. „Dit is een stukje grond om te laten zien hoe God zorgt voor deze kinderen.” Inmiddels is in een aantal landen -Nederland, Engeland, Duitsland en Noorwegen- een stichting Vrienden van God’s Golden Acre opgericht, die probeert zo veel mogelijk financiële middelen beschikbaar te stellen voor de projecten in Zuid-Afrika. Vrijwilligers uit allerlei landen zijn bij het werk betrokken en gaan erheen om voor een tijd het vaste team, dat uit zestig fulltime medewerkers bestaat, te ondersteunen.
De nood is groot in het gebied waar Cato Ridge is gevestigd, vertelt Reynolds. Er wonen zo’n 30.000 mensen, van wie 45 procent kinderen. Ongeveer 30 procent van de mensen is besmet met het HIV-virus. Van dorpsgemeenschappen is in de valleien hoegenaamd geen sprake. Kinderen van wie de ouders ziek zijn en sterven, hebben dan ook weinig mogelijkheden voor een normaal leven. Een deel van hen trekt naar een van de acht steden die Zuid-Afrika telt, waar de kinderen op straat leven en in de criminaliteit en de prostitutie belanden. Een ander deel blijft achter en overleeft het in veel gevallen niet.
God’s Golden Acre probeert de nood te lenigen door vanuit het centrum in Cato Ridge hulpprojecten uit te voeren: voedselpakketten worden maandelijks uitgedeeld aan duizenden arme gezinnen waar kinderen zijn ondergebracht, jongeren krijgen training in kunst en nijverheid, kinderen kunnen met behulp van sponsorgeld naar school, hutten krijgen een reparatiebeurt of worden nieuw gebouwd en arme families met weeskinderen krijgen hulp bij de landbouw zodat ze zichzelf kunnen bedruipen.
Ook is er aandacht voor de ontwikkeling van een positieve levensinstelling bij de jongeren door ze te laten participeren in voetbalteams en zanggroepen. „Het zingen zit in hen”, zegt Reynolds. „Door deze activiteiten vergeten de jongeren hun problemen, waardoor er weer ruimte komt voor een nieuwe toekomst.”
Intussen gaat de ”moeder voor alle kinderen”, zoals ze zichzelf noemt, de verschillende landen langs om mensen ertoe over te halen een kind uit KwaZulu-Natal financieel te adopteren. Ook wil ze projecten op touw te zetten die het werk van God’s Golden Acre meer bekendheid geven. Zo is het de bedoeling dat de zang- en dansgroep The Young Zulu Warriors volgend jaar naar Nederland komt om optredens te verzorgen waarin het verhaal -door Reynolds geschreven- van een aantal Zulu-jongeren centraal staat. Intussen is Reynolds bezig haar levensverhaal op papier te zetten. Volgend jaar zal het boek onder de titel ”God’s Golden Acre: Valley of a Thousand Hopes” op de markt gebracht worden.
In Zuid-Afrika is Reynolds inmiddels een bekende figuur. In 1996 kreeg ze uit handen van aartsbisschop Desmond Tutu de zogenaamde Sanlam-bruggenbouwersprijs -bedoeld voor mensen die de verzoening tussen de rassen in Zuid-Afrika hebben bevorderd- uitgereikt, terwijl ze in datzelfde jaar werd genomineerd als ”vrouw van het jaar”. In 2000 was ze een van de sprekers op de World Aids Conference in Durban.
Het geloof in God zei Heather Reynolds lange tijd niet veel. Als kind was ze weliswaar vertrouwd met de Bijbel, maar door de moeiten in haar jeugd en haar eerste huwelijk werd het christelijk geloof helemaal naar de achtergrond verdreven. Op het platteland in het Zulu-gebied groeide ze op bij een vader die een drankprobleem had en met een broer die volledig verlamd was. Haar moeder had te lijden onder de woede-uitbarstingen van haar man. Toen Heather zelf trouwde, bleek haar man ook geweld te gebruiken en haar te vernederen. De situatie werd zo traumatisch dat de Zuid-Afrikaanse besloot zichzelf van het leven te beroven. Als door een wonder werd ze gevonden en kwam ze er weer bovenop. Het was voor haar een teken dat God er toch was.
Een tweede wonderlijke ervaring was echter nodig om haar bereid te maken zichzelf helemaal aan de dienst van God te geven. Toen het erop leek dat haar zoontje na een ernstig auto-ongeluk de dood had gevonden, bleek hij ongedeerd te zijn. Het was voor Reynolds het moment waarop ze zeker wist dat God er werkelijk was en dat ze Hem haar hele leven wilde wijden. Samen met haar tweede man, die als beeldhouwer werkzaam is, raakte ze betrokken bij de zorg voor de weeskinderen van de valleien van KwaZulu-Natal.
Vooral het gebod de ander lief te hebben, ongeacht wie hij of zij is, drijft de Zuid-Afrikaanse bij haar missie. „Jezus vertelde de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan om ons te leren hoe we met anderen moeten omgaan. En in Matthéüs 25 zegt Hij waar het in het oordeel op aankomt. De vraag is niet van welke kerk we lid waren, maar of we hebben omgezien naar de naaste: „Ik ben hongerig geweest, en gij hebt Mij te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest, en gij hebt Mij te drinken gegeven.” Daarom moeten we de Zulu-kinderen redden, hun een nieuw leven geven, en zo werken aan de toekomst van Afrika.”