Niet kunnen zwijgen
Romeinen 10:10
„Want met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid, en met de mond belijdt men ter zaligheid.”
De Psalmist wil niets zijn, opdat God in hem alles is en doet. O, dat is een hoog lied en een vreemd gezang op aarde. Het verheft en verlaat zich op geen mens of vorst, op geen wereldse macht, rijkdom, vrienden, verbonden, bijstand, wijsheid, werk, troost of hulp; maar –tegen zichzelf en alle macht, wijsheid en heiligheid der wereld in– enkel en alleen op God.
’t Is nog hoger gestemd: God alleen moet zijn macht, troost en toeverlaat zijn. Verder kan hij daarvan niet zwijgen en maakt er een psalm van. Hij zingt, predikt, leert en verkondigt hoe hij gelooft in God. Want het geloof laat het niet achterwege, maar spreekt uit wat het gelooft (Romeinen 10:10).
De wereld kan het dan niet verdragen of horen dat haar macht, wijsheid, heiligheid, werk, raad en daad verdient om veroordeeld en voor niets geacht te worden. Dat mensen en vorsten en hun heil verworpen en veracht moeten worden en hun leer als ijdel en vals moet worden beschouwd. Daarom moet de psalmist het ontgelden en zich het oordeel laten welgevallen, dat zijn psalm niet een lofverheffing van God is, dat zijn prediking niet een verering van God is en dat zijn belijdenis niet de waarheid is – maar lastering, leugen, en verleiding van de wereld zou zijn en dat er geen schandelijker lied op aarde zou zijn verschenen noch ook een schandelijker prediking onder de zon zou bestaan.
Maarten Luther, hoogleraar in Wittenberg
(”Psalm 118 verklaard”, 1530)