Israël tot lof gesteld
Micha 5:3
„En Hij zal staan, en zal weiden in de kracht des Heeren, in de hoogheid van de Naam des Heeren Zijns Gods; en zij zullen wonen, want nu zal Hij groot zijn tot aan de einden der aarde.”
„En zij zullen wonen…” Voeg hier ten slotte bij de profetie van Zefánja 3:19-20, waar de Heere zegt: „Zie, Ik zal te dien tijde al uw verdrukkers verdoen; en Ik zal de hinkenden behoeden en de uitgestotenen verzamelen, en Ik zal hen stellen tot een lof en tot een naam in het ganse land waar zij beschaamd zijn geweest. Te dien tijde zal Ik ulieden herwaarts brengen, ten tijde namelijk als Ik u verzamelen zal; zekerlijk, Ik zal ulieden zetten tot een naam en tot een lof onder alle volken der aarde, als Ik uw gevangenissen voor uw ogen wenden zal, zegt de Heere.”
Deze laatste bekering van het gehele Jodendom, of ten minste van het grootste gedeelte der Joden, hebben ook Christus en Paulus beloofd. „Zie”, zei de Zaligmaker tot de Joden van Zijn tijd in Mattheüs 23:38-39, „uw huis wordt u woest gelaten. Want Ik zeg u: Gij zult Mij van nu aan niet zien” –te weten, als uw Koning en uw Messias– „totdat gij zeggen zult: Gezegend is Hij Die komt in de Naam des Heeren!” Dat is, totdat u zich van uw ongelovigheid bekeren, Mij voor Gods Zoon erkennen en zo u in Mij als de God der waarheid zegenen zult.
Johannes Bierman, predikant te Boetzelaar
(De prophetie van Hosea verklaard”, 1702)