Column: (Hanneke Schaap-Jonker): Levenslang verlangen
„There is no such thing as a baby, only a nursing couple”, zei Donald W. Winnicott in 1940. Het is een van de meest geciteerde uitspraken van deze Britse kinderpsychiater. Hij bedoelt hiermee dat een baby niet los gedacht kan worden van een ouder die voor hem of haar zorgt. Zonder een moeder of vader die je voedt, op tijd naar bed brengt, je troost en geruststelt ben je als baby nergens. Je kunt niet bestaan zonder je ouder(s). Leven als geheel zelfstandig individu is onmogelijk.
Dat laatste geldt niet alleen jonge kinderen, maar ook volwassenen. Levenslang sta je in relatie tot anderen en heb je anderen nodig. Als je nog heel klein bent, ben je totaal afhankelijk. Bij het opgroeien word je zelfstandiger, maar nooit volledig onafhankelijk. Wij bestaan alleen in relaties. Zo zijn we ook geschapen: in afhankelijkheid van onze Schepper en van elkaar.
Tegelijk is er de ontwikkelingstaak om ook zelf iemand te worden, om binnen de context van relaties op te groeien tot een zelfstandig persoon. Hiervoor is het nodig dat ouders niet alleen voorzien in lichamelijke behoeften, maar ook in psychologische behoeften. Ik kan maar weinig bedenken wat belangrijker is dan dat. Wanneer een kind erkenning, liefde en waardering ontvangt, ontdekt het: „Ik besta, ik ben iemand. Ik word gezien en gewaardeerd, ik mag er zijn, ze houden van me.” In feite is dat de basis voor gezond functioneren.
Hoe belangrijk gezien, erkend en geliefd worden is, zie je wanneer het er níét is geweest. Vorige week schreef prof. Van der Ent op deze plaats over kindermishandeling en seksueel misbruik. Traumatische gebeurtenissen zijn dat. Maar niet alleen het geweld grijpt diep in. Ook het feit dat er geen oog was voor jou en wat je nodig had, dat jouw grenzen niet gerespecteerd werden, laat diepe sporen na. Dat is iets om nadrukkelijk bij stil te staan, en te erkennen. Juist het feit dat het je eigen ouders waren die niet zagen wat je nodig had, die je meest basale psychologische behoeften niet opmerkten, die je geen veilig emotioneel klimaat boden, of die je niet onvoorwaardelijk liefhadden, veroorzaakt een diepe emotionele wond, een gat, een gebrek aan bodem in je leven. En dat komt vaker voor dan je misschien zou denken.
Soms is het wel te verklaren dat je niet ontving wat je nodig had. Verdrietig genoeg kunnen ouders hun handen vol hebben aan zichzelf en hun eigen struggles, waardoor ze niet in staat zijn om goed af te stemmen op hun kind(eren). Het kan zelfs zo zijn dat de rollen omgedraaid raken: „Mijn ouders zagen mij niet, ik zag hen.” Het resultaat is verwarring: wie ben ik nu eigenlijk? Een volwassene die een kind in zich meedraagt, een kind dat nog steeds hunkert naar erkenning, naar liefde, naar waardering.
Het is aangrijpend hoe diep die hunkering kan zitten, hoe iemand het verlangen levenslang kan voelen: verlangen naar de moeder niet je nooit hebt gehad en die je ook niet meer zult krijgen, verlangen naar positieve aandacht, meeleven, erkenning en waardering van je ouders. Hoe schrijnend kan het zijn als je ouders nog leven, maar je nog steeds niet geven waar je zo naar hunkert. Gelukkig kan God andere mensen op je pad brengen die als een moeder of vader voor je zijn. Dat neemt de pijn en het verdriet om je gemis niet altijd weg, maar kan het wel in een ander licht stellen. Tegelijk is het vaak ingewikkeld om op een evenwichtige manier in relatie tot anderen te staan. Vanwege het gat in je leven ben je soms zeer op je hoede of geneigd om je te afhankelijk op te stellen. Dat raakt ook de verhouding tot en het vertrouwen op God. Het onbeantwoorde verlangen kan een psychologische blokkade vormen om te geloven dat Hij liefheeft met een eeuwige liefde en als een moeder troost (Jeremia 31:3; Jesaja 66:13). En toch is het waar.
De auteur is rector van het Kennisinstituut christelijke ggz (Kicg), onderdeel van Eleos en De Hoop ggz, en bijzonder hoogleraar klinische godsdienstpsychologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam.