Column (Huib de Vries): Erfgenaam
Een oude kast op zolder bergt ons verleden, keurig geordend in dozen. Het gebeurt dat ik er jaren niet in kijk; zomaar ineens doe ik het weer. Het roept altijd gevoelens van weemoed op, soms van pijn, vaker van dankbaarheid. De kleinste doos bevat de post die ik kreeg nadat ik als kind weken aan de rand van het graf lag. Tijdens het lezen van de kaarten en brieven komen oude herinneringen boven. Vooral bij het zien van het kolossale alfabet dat mijn vader op papier zette, omdat ik door de wekenlange intubatie niet kon praten.
In een wat grotere doos zitten de brieven die mijn vrouw en ik elkaar stuurden tijdens mijn soms weken durende reizen door het buitenland. Internet was onbekend, telefoneren peperduur. Daar heb ik die brieven aan te danken. Ze spreken van onze liefde tot elkaar en versterken die als ik ze weer lees. Een platte doos bevat foto’s van het voorgeslacht en van mensen die veel voor me betekenden, zoals ds. A. P. Verloop, voorganger van een vrije gemeente in Waddinxveen. Onbekend in kerkelijke kringen, maar voor mij als tiener een wegwijzer naar Christus. De documenten die herinneren aan mijn schoonouders, edele christenen, kregen een plek in een verhuisdoos.
Het dierbaarst is me de schoenendoos met de nalatenschap van mijn vader en overgrootvader. Bovenin ligt het boekje ”Van Hylke de Fries tot Huibert de Vries”, een genealogisch document dat werd opgesteld door een neef van mijn vader. Het leerde me dat het niet vanzelfsprekend is dat ik opgroeide bij Gods Woord. De familie was liberaal. Dankzij een vriend kwam overgrootvader Huibert tot geloof, waarna hij in gezelschapskringen belandde. Een foto in het boekje toont hem als een martiale figuur, de linkerarm op een tafeltje tegen twee dikke boeken aan. Mogelijk hetzelfde tafeltje als dat waaraan hij aan het eind van zijn leven de tijd doorbracht met het overschrijven van Bijbelgedeelten en preken van puriteinen, in een prachtig handschrift. Het eerste cahier in de schoenendoos opent met: „Petrus, een apostel Jezu Christi, den vreemdelingen, verstrooijt in Ponto, Galatiën…”
Onder de schriften liggen de schrijfblokken van zijn naamgenoot en mijn vader, destijds een toonaangevend scheepsbouwkundige. Hij liet er zich niet op voorstaan. Zijn leven was gericht op andere zaken. Net als zijn opa zat hij aan het eind van zijn leven vaak aan een simpele tafel te schrijven. Zomaar voor zichzelf vertaalde hij het boek van Arthur Pink over de eigenschappen van God. Zijn God. Goud en zilver lieten ze niet na. De oude Huibert omdat hij weinig verdiende, mijn vader omdat hij veel weggaf. Maar hun erfenis is voor mij van onschatbare waarde.