Gods wijsheid
Psalm 2:11
„Dient de Heere met vreze en verheugt u met beving.”
Wanneer een gelovige ziel de Heere recht kent en aanmerkt wie Hij is en wat een groot geluk het is, Hem en Zijn goedheid te genieten; en als hij daarnaast bedenkt zijn eigen onwaardigheid en onmacht, dan moet hij vrezen en beven, zichzelf wantrouwen en alle zorgeloosheid uitbannen. Tegelijk moet hij zorgvuldig zijn om alles zo te doen, dat hij in een reine beoging en geoorloofde betrachting God mag behaaglijk zijn en gevoelen de heilzame kracht van Zijn Naam „Heere en Zijn goedheid.”
Zo is deze vreze niet anders dan een nederigheid der ziel voor Gods aangezicht, Zijn hoogheid, de rijkdommen van Zijn barmhartigheid en Zijn heiligheid en een heilige bekommernis en zorg, om Gods goedheid, heil en Zaligheid aan te grijpen, te behouden en zo in zichzelf altijd te zien het onderpand der Zaligheid, het zegel van de Heilige Geest (Psalm 2:11 en 34:10, Filippenzen 2:12). Deze vreze, die door God geëist wordt en van de liefde Gods niet kan afgescheiden worden, is het beginsel der wijsheid (Spreuken 9:10, 14) en de schat van een mens (Jesaja 33:6).
Van alles dat gehoord is (zegt de Prediker 12:13) is het einde van de zaak: „Vrees God, en houd Zijn geboden …” Als dan de Geest zegt, dat de Joden bevende zullen komen tot de Heere en Zijn goedheid, zo geeft Hij te kennen, dat ze hun eigen wijsheid en gerechtigheid verwerpen.
Johannes Bierman, predikant te Boetzelaar
(”De prophetie van Hosea verklaard”, 1702)