Opinie

Augustinus preekte doelgericht, gericht op God

Augustinus heeft niet alleen gepreekt maar zich ook bezonnen op de prediking. Hij schreef zelfs een soort handboek, ”De Doctrina Christiana”. De kerkvader nam zijn roeping als herder en leraar erg serieus.

Dr. J. B. ten Hove
1 September 2021 10:44
„Eerlijk erkent Augustinus hoe gemakkelijk je als prediker verstrikt raakt in pogingen om gezien te worden bij de mensen in plaats van uit te zijn op de gunst van God.” beeld iStock
„Eerlijk erkent Augustinus hoe gemakkelijk je als prediker verstrikt raakt in pogingen om gezien te worden bij de mensen in plaats van uit te zijn op de gunst van God.” beeld iStock

De eerste drie boeken van het handboek gaan over het ”ontdekken wat we moeten begrijpen” van de Bijbel. Hierin schrijft Augustinus (354-430) over het belang van een gedegen opleiding om de Heilige Schrift te kunnen begrijpen. Concreet noemt hij bijvoorbeeld kennis van de grondtalen en van de achtergronden van de Bijbel. Ook bespreekt hij de regels voor de Schriftuitleg.

Voor ons lijkt zijn exegese soms willekeurig, maar in werkelijkheid denkt hij consequent vanuit de eenheid van de Bijbel, en wil hij telkens weer Schrift met Schrift vergelijken. Cruciaal is voor hem dat het in het Oude én Nieuwe Testament gaat om Christus.

Het vierde en laatste boek gaat over de manier waarop je de Bijbelse boodschap moet overdragen. Hierin betoogt Augustinus dat je niet alleen feiten moet aandragen, maar ook moet proberen je gehoor te boeien. Allermeest gaat het erom dat de boodschap iets uitwerkt. De prediking is er immers op gericht dat mensen God leren kennen, liefhebben en gehoorzamen.

Al betoogt Augustinus dat het gaat om de inhoud, hij hecht ook waarde aan de kunst van de welsprekendheid. Daarbij gaat het hem niet om hoogdravende woorden, maar om eenvoud, begrijpelijkheid en doelgerichtheid. Zelf is hij een taalvirtuoos. Hij weet zijn hoorders te boeien met woordspelingen en allerlei voorbeelden. Voortdurend is hij in gesprek met de gemeente.

De aandacht voor het ‘ambachtelijke’ van de prediking wil Augustinus niet uitspelen tegen het werk van de Heilige Geest. In dit verband wijst hij op het belang van het gebed bij de voorbereiding van de preek.

Gemeentevisie

Een belangrijke vraag is hoe Augustinus de gemeente die hij voor zich ziet eigenlijk benadert. Gaat hij ervan uit dat alle gemeenteleden ware gelovigen zijn? Of wekt hij de indruk dat iedereen nog tot geloof en bekering moet komen?

De kerkvader ziet de gemeente als de gemeente van Christus en als een gedoopte gemeente. Een dopeling is van nature geboren uit Adam, maar wordt opnieuw geboren door de doop. Dat betekent volgens hem dat de zonden worden vergeven: de erfschuld wordt afgewassen, al blijft de erfsmet ofwel de zondige natuur. In de doop gaat het dus om toerekening van de genade, niet om de inwendige verandering van het hart. Wat hier wordt bedoeld, ligt in de lijn van het doopformulier: dat de dopelingen van nature kinderen van Gods toorn zijn, maar nu worden aangenomen tot leden van Christus en tot kinderen van God.

Bij Augustinus betekent dit geen heilsautomatisme. Evenals in het oude verbondsvolk Israël is er in de christelijke gemeente koren en kaf aanwezig. Hij waarschuwt de nieuwe dopelingen voor de vele naamchristenen. Bewust confronteert hij de gemeente met de mogelijkheid dat zij op de oordeelsdag als kaf zullen vergaan. Dit resulteert in herhaaldelijke aansporingen tot kritisch zelfonderzoek.

Relevant in dit verband is de vraag naar het verschil tussen koren en kaf. Augustinus legt dit verschil niet of nauwelijks in een bepaalde bekeringsweg of in geestelijke ervaringen, maar in de vrucht die zichtbaar wordt in de gezindheid van het hart en in het concrete leven.

In de ambtelijke praktijk richt hij zich echter steeds minder op de morele prestaties van het koren. Des te meer benadrukt hij dat het koren zich niet rijk rekent op grond van eigen verdiensten, maar op grond van de verdiensten van Christus. Steeds radicaler wordt bij hem het ”sola gratia”. Dit gaat bij hem niet ten koste van, maar juist gepaard met het verlangen naar geestelijke groei.

Uitverkiezing en prediking

Welke boodschap heeft de prediker voor het kaf? Deze vraag krijgt extra lading omdat Augustinus nogal eens wordt gepresenteerd als de man van de uitverkiezing. Dan kun je de redenering gemakkelijk maken: God bepaalt wat je bent: koren of kaf, en daar kun je niets meer aan veranderen. Dan zou de uitverkiezing voor de prediking betekenen dat je niet mag aansporen tot geloof en bekering.

Het was voor mij een verrassende ontdekking dat de dorsvloer bij Augustinus niet functioneert als de plaats waar alles blijft zoals het door God is bepaald, maar als de plaats van de bediening van het heil. De dorsvloer van de kerk is de plaats waar kaf verandert in koren, en daarom de plaats van de hoop op verandering ten goede. Deze hoop betekent voor hem een belangrijke motivering om zijn verantwoordelijkheid te nemen als pastor en prediker.

Vooral in zijn geschriften tegen de semipelagianen benadrukt hij dat het Gods genadewerk is van het begin tot het einde, en dat onze redding geheel verankerd ligt in Gods welbehagen. In dit verband gaat hij expliciet in op de vraag of de predestinatie een belemmering betekent voor de prediking. Hij wijst op het voorbeeld van Paulus, die openlijk spreekt over de uitverkiezing, en tegelijk blijft preken.

De kerkvader waarschuwt voor misbruik van de uitverkiezingsleer, namelijk wanneer men geen ruimte laat aan een appel op de menselijke verantwoordelijkheid. Nadrukkelijk schrijft hij dat de uitverkiezing niet wanhopig wil maken, maar juist hoop op God wil wekken. Augustinus heeft ook oog voor de verantwoordelijkheid van de gemeente: indringend spoort hij zijn hoorders aan om zich actief in te zetten voor de bekering van het kaf.

Persoon van de prediker

Augustinus ervaart de last van de ambtelijke verantwoordelijkheid als zwaar. Hij refereert nogal eens aan Ezechiël 33, waar de predikers worden geroepen als wachters. Zij moeten zondaren waarschuwen voor het gevaar. Anders wordt het bloed van hun eigen hand geëist. Toch neemt hij geen genoegen met het behoud van zijn eigen leven. Hartstochtelijk horen we hem preken: „Ik wil niet zalig worden zonder u.”

Als ambtsdrager komt Augustinus dichtbij als hij zijn eigen zwakheid erkent. Eerlijk erkent de kerkvader hoe gemakkelijk je als prediker verstrikt raakt in pogingen om gezien te worden bij de mensen in plaats van uit te zijn op de gunst van God. Van binnenuit kent hij ook de verleiding om zo min mogelijk concreet te worden als het gaat over de levenswijze van zijn gemeenteleden. Als hij bepaalde zonden aan de kaak stelt, zegt hij openlijk dat hij beseft dat hij hiermee een deel van de gemeente tegen zich in het harnas jaagt.

De kerkvader maakt er geen geheim van dat hoogmoed een vijand is die ook in zijn eigen hart leeft. Dat maakt begrijpelijk waarom hij zoveel waarde hecht aan de ootmoed in het christenleven, in het bijzonder in de ambtelijke praktijk.

De auteur is hervormd predikant in Veenendaal. Dit artikel is een samenvatting van zijn lezing tijdens de Haamstede Conferentie, dinsdag in Elspeet. Hij promoveerde in 2020 op ”Koren en kaf op de dorsvloer”, een onderzoek naar de metafoor van de dorsvloer in het werk van Augustinus.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer