Vreemdelingen
„Zij hebben beleden, dat zij gasten en vreemdelingen op de aarde waren.”
In ons land wonen mensen uit een andere cultuur, asielzoekers. Zij voelen zich vreemden en wij zien hen als vreemdelingen. Zo ging het ook met de aartsvaders in het land Kanaän. Zij werden als vreemdelingen gezien, mensen met een andere godsdienst en met andere gewoonten. Op hun beurt voelden Abraham, Izak en Jakob zich ook vreemdelingen. Ze waren er te gast. Ze reisden met hun kudde van de ene plaats naar de andere plaats. De pinnen van hun tenten zaten los in de grond.
Zij voelden zich niet alleen vreemdelingen, maar beleden dit ook, staat in de Hebreeënbrief. Wanneer je belijdt dat je vreemdeling bent, dan is dit iets dat je geaccepteerd hebt, iets dat een wezenlijk deel van je leven is. Ja, iets dat zelfs je leven bepaalt. Je bent op doorreis. Met de aartsvaders verwacht je het hemelse vaderland en de stad die fundamenten heeft. En je komt er voor uit tegenover andere mensen. Abraham deed dat tegenover de zonen van Heth bij het kopen van een graf voor Sara. Izak deed het toen Jakob naar Paddan-Aram ging. En Jakob zei tegen de Farao: de jaren van mijn vreemdelingschappen zijn honderddertig jaar, weinig en kwaad zijn de dagen der jaren van mijn leven geweest.
Deze aartsvaders worden ten voorbeeld aan de Hebreeën gesteld. Toen de Hebreeën net tot geloof kwamen, kenden ze een zware tijd van lijden en verdrukking. Nu is de verdrukking verleden tijd. Het gewone leven is weer opgepakt en het besef vreemdeling te zijn zakt meer en meer weg. Destijds was er blijdschap vanwege een blijvend goed in de hemelen. Nu is de aandacht meer op het aardse gericht. Hoe herkenbaar! Wij zijn ook geneigd de pinnen vast te slaan in deze wereld. Het lijkt soms of we hier altijd denken te blijven. We moeten er echter steeds weer rekening mee houden dat we hier geen blijvende stad hebben. We zijn als het goed is door het geloof met Jezus Christus verbonden en gericht op de stad die fundamenten heeft. De stad die eeuwig blijft. Het hemelse Jeruzalem. We mogen hiervan getuigen, naar buitenstaanders en in onze eigen kring.
En ondertussen ervaar je het vreemdeling-zijn in deze wereld? Sport en spel beheersen het leven van velen. Op ethisch terrein wordt het kwade goed genoemd en het goede kwaad. Het grootste goed lijkt te zijn dat je jezelf bent en dat je vrij bent. Abortus bedreigt het ongeboren, meest kwetsbare leven.
Het grijpt je aan. Toch blijven we niet in de mineur steken. „Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest, ter plaatse mijner vreemdelingschappen”, zingt de dichter van Psalm 119. We belijden dat we als vreemdelingen een „blij vooruitzicht” hebben. Ook uw belijdenis?
Het kan om Hem Die vreemdeling geweest is in deze wereld, de Heere Jezus. Hij verliet Zijn thuis en kwam onder ons wonen. Hij kwam om verzoening aan te brengen voor al onze zonden. Zoek het bij Hem. Hij maakt zalig wie het van Hem verwachten. Hij geeft hoop. Hij helpt in de strijd van het geloof. Hij brengt thuis.
„Die hoop moet al ons leed verzachten. Komt, reisgenoten, ’t hoofd omhoog! Voor hen, die ’t heil des Heeren wachten, zijn bergen vlak en zeeën droog. O, zaligheid niet af te meten, o vreugd, die alle smart verbant! Daar is de vreemd’lingschap vergeten, en wij, wij zijn in ’t Vaderland.”