Gods volheid
Johannes 1:16
„En uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, ook genade voor genade.”
Gods kinderen hebben gemeenschap met Hem in Zijn volmaakte gerechtigheid (Jesaja 45:24) en daarom zijn zij allen schoon (Hooglied 4:7; 6:10), klaar en zuiver als de zon. Zij delen tevens in Zijn werkdadige gehoorzaamheid, zodat zij in Christus gehoorzaamd hebben, evenals zij in Adam hebben gezondigd (Romeinen 8:3, 4). In Zijn lijden en dood delen zij ook mee, zoals in Zijn opstanding, hemelvaart en heerlijkheid (Galaten 2:6; Hebreeën 6:20). Zij hebben een gemeenschapsbelang in al Zijn verworven goederen. Hoe arm sommigen van hen ook mogen zijn, zij hebben aan niets gebrek, maar zijn volmaakt in Hem (Kolossenzen 2:10). Zij hebben een wezenlijk deelgenootschap aan Christus Zelf (Hebreeën 3:14), aan Zijn dood en opstanding (Romeinen 6:4, 5), aan Zijn Geest (Filippenzen 2:1), aan Zijn goddelijke natuur (2 Petrus 1:4), aan Zijn hoge ereambten, want zij zijn profeten (Psalm 105:15), priesters en koningen (Openbaring 1:6), en aan Zijn volheid (Johannes 1:16). Zij hebben gemeenschap met God, want zo luidt het verbond: Ik zal uw God zijn. Zie ook Psalm 145:15. God de Vader, Zoon en Heilige Geest zijn de hunnen. Al Zijn eigenschappen zijn de hunne. Want Gods macht dient om hen te beschermen, Zijn wijsheid om hen te geleiden, Zijn goedheid om hen te zegenen. Kortom, met Hem hebben zij alles, omdat alles het Zijne is en Hij de hunne is, 1 Korinthe 3:21-23.
Thomas Boston, predikant te Ettrick
(”Verhandeling over de gemeenschap der heiligen”, 1775)