„Powell is populairder dan Bush, maar was niet zijn vertrouweling”
De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Colin Powell, keert niet terug in de nieuwe regering-Bush. „Het was altijd mijn bedoeling maar één termijn te dienen”, aldus Powell maandag nadat zijn vertrek bekend werd.
President Bush prees Powell later op de dag in een verklaring als „een militair, een diplomaat, een leider, een staatsman en een groot patriot.” „Wij zullen hem missen”, aldus de verklaring, die overigens geen „spijt” uitsprak over het vertrek. Volgens ingewijden in Washington wil president Bush zijn nationaal veiligheidsadviseur Condoleezza Rice benoemen tot nieuwe minister van Buitenlandse Zaken. Powell is bereid aan te blijven totdat de benoeming van zijn opvolgster of opvolger is goedgekeurd door de Senaat.Powell was maandag niet de enige wiens vertrek bekend werd. Minister van Landbouw Ann Veneman, minister van Energie Spencer Abraham en minister van Onderwijs Rod Paige stappen ook op. Zulke vertrekken worden altijd aan de openbaarheid verkocht als ”vrijwillig”, maar van minister Veneman was bekend dat zij wilde blijven. Powell was volgens vrienden bereid nog enige aan tijd te blijven om te proberen het vastgelopen vredesproces in het Midden-Oosten weer op gang te brengen. Het Witte Huis besloot echter anders.
Voor de buitenwereld was minister Powell de gematigde figuur binnen een regering-Bush die weinig geduld kon opbrengen voor internationaal overleg of beraad via de Verenigde Naties. Powells invloed binnen de regering was echter beperkt, benadrukt Lawrence Korb, voormalig politiek medewerker in de regering-Reagan. „Men beseft in het buitenland vaak te weinig dat de Amerikaanse president beslist over het buitenlands beleid van de VS en dat zijn minister van Buitenlandse Zaken hem daarin dient te steunen.
Het buitenlands beleid van Bush I werd ontworpen en uitgevoerd door president Bush, vice-president Dick Cheney, Condoleezza Rice en minister van Defensie Donald Rumsfeld. Powell is populairder dan de president, maar hij behoorde niet tot de vertrouwelingen van Bush”, aldus Korb.
Condoleezza Rice is een vertrouweling van de familie Bush. Zij was lid van de nationale veiligheidsraad onder president Bush senior en gold daar als Sovjetdeskundige, hoewel zij de ineenstorting van Moskous imperium niet voorzag.
Bush junior trok Rice aan als buitenlands politiek adviseur tijdens zijn eerste presidentiële verkiezingscampagne in 2000 en hij benoemde haar vervolgens tot nationaal veiligheidsadviseur. Volgens haar voormalige antiterreurchef Richard Clarke onderschatten Rice én de president het terreurgevaar tijdens de eerste maanden van Bush’ ambtstermijn.
Na de septemberaanslagen in 2001 in New York en Washington kwam daarin radicaal verandering. Terreurbestrijding werd de hoeksteen van Bush’ buitenlands en binnenlands beleid. De Amerikanen vielen Afghanistan binnen om daar een eind te maken aan de gastvrijheid van het Afghaanse Taliban-regime voor de terreurorganisatie al-Qaida. Later volgde de invasie van Irak, waar het regime van Saddam Hussein volgens Washington over massavernietigingswapens beschikte. Wapens die gezien Bagdads banden met Osama bin Ladens terreurorganisatie wel eens in handen van al-Qaida konden vallen, aldus de Amerikanen.
Een maand vóór de Amerikaans-Britse invasie van Irak presenteerde minister Powell de VN-Veiligheidsraad in New York de ”bewijzen” voor Amerika’s wantrouwen tegenover Bagdad. Deze bewijzen -de aanwezigheid van massavernietigingswapens en de banden tussen Bagdad en al-Qaida- werden later niet gesteund door onderzoeken van het Congres en van de onafhankelijke septembercommissie.
Powell verklaarde eerder dit jaar dat hij misschien „anders had gedacht” over de invasie van Irak als hij dit alles van tevoren had geweten. Een opmerking die hem niet in dank werd afgenomen door het Witte Huis, dat inmiddels de „democratisering van Irak” had verheven tot belangrijkste argument voor het militair offensief.
Sommige analisten zien een ruk naar rechts in het Amerikaanse buitenlands beleid door het vertrek van Powell plus de benoeming van Rice als zijn opvolger. „Dat is misschien te veel gezegd, gezien Powells beperkte invloed binnen de regering-Bush”, meent John Gershman van de invloedrijke denktank Council on Foreign Relations in New York.
„Maar wanneer president Bush inderdaad Condoleezza Rice als opvolger van Powell benoemt, dan zie je dat kritische figuren, tenminste wat het buitenlands beleid betreft, uit de regering verdwijnen. Bush omringt zich met vertrouwelingen. Loyaliteit wordt de eerste prioriteit en niet deskundigheid. En dat is misschien niet zo gunstig voor een uitgebalanceerd beleid waarbij Amerika niet zonder de buitenwereld kan in de strijd tegen het terrorisme.”
Gershman wijst op de ontwikkelingen bij de inlichtingendienst CIA, waar het beleid van de nieuwe chef Porter Goss op de nodige weerstanden stuit. Vorige week stapte Goss’ plaatsvervanger John McLaughlin op en gisteren werd bekend dat Stephen Kappes, de huidige chef van het Directorate of Operations -de buitenlandse spionageafdeling van de CIA- en diens plaatsvervanger Michael Sulick opstappen. „Toen er geen massavernietigingswapens in Irak gevonden werden, schoof de regering-Bush dit op „slechte informatie” van de inlichtingendiensten. De CIA sloeg terug door rapporten te lekken waaruit bleek dat de regering was gewaarschuwd dat het niet zo zeker was dat Bagdad over massavernietigingswapens beschikte. Het ziet ernaar uit dat Goss nu met rugdekking van het Witte Huis deze oppositiebron het zwijgen oplegt”, aldus Gershman.
In het geval Rice benoemd wordt tot opvolger van Powell, dan kan hetzelfde gebeuren met het ministerie van Buitenlandse Zaken, dat door sommigen binnen de regering-Bush wordt gezien als een „haard van liberale oppositie.” „Je ziet hier een confrontatie tussen de klassieke opvatting dat ministeries -en ambtenaren en inlichtingendiensten- hun werk moeten doen en hun regering hebben te dienen en daarmee uit.
Daar tegenover staat de modernere opvatting van de persoonlijke verantwoordelijkheid die zich tegen zo’n bijna militaire discipline verzet. Ik weet ook niet of deze disciplinaire opvatting nog past in onze moderne tijd van dialoog. Hoe dan ook: het is duidelijk dat de regering-Bush meer discipline in eigen gelederen wenst”, meent Gershman.