Opinie

Het dogma van de filosoof Philipse

Prof. dr. mr. Herman Philipse

13 November 2004 00:25Gewijzigd op 14 November 2020 01:52

(1951) is een godloochenaar van het zuiverste soort. Zijn meest opvallende publicatie tot nu toe heet ”Atheïstisch Manifest”. Het boek verscheen voor het eerst in 1995. Vorig jaar bracht de filosoof het opnieuw op de markt, uitgebreid met vier opstellen onder de niet voor tweeërlei uitleg vatbare titel ”De onredelijkheid van religie”. Hoofddoel van Philipse lijkt te zijn het bestrijden van religie (maakt niet uit welke) en het actief propageren van atheïsme. „Mijn probleem met religie is niet alleen dat het waarschijnlijk onwaar is of zinloos wat er wordt beweerd, mijn probleem is vooral dat christenen nooit eens willen toegeven dat ze ongelijk hebben. Daar kan ik me over opwinden. Ik vind dat in strijd met de intellectuele integriteit.” Het herziene manifest bevat een voorwoord van VVD-kamerlid Ayaan Hirsi Ali, voorheen partner van Philipse. Toen zij het boekje voor het eerst in handen kreeg, gooide ze het woedend van zich af onder het uitroepen van de Arabische kreet ”haram” (vervloekt). Sinds Ayaan van een „brave moslima” (citaat voorwoord) is veranderd in een libertijns, westers denkende allochtoon kan ze niet anders dan het door haar aangeduide „waarheidlievende boekje” van Philipse „van harte” aanbevelen.

Herman Philipse groeide op in Den Haag, studeerde rechten en wijsbegeerte in Leiden, Oxford en Parijs en is sinds vorig jaar hoogleraar filosofie aan de Universiteit Utrecht. Hij komt uit een intellectueel, christelijk milieu. Zijn vader was rechter. Kerkelijk typeert Philipse het gezin als zeer liberaal. „Mijn vader, hervormd, vond dat hij na zes dagen hard werken het had verdiend om op zondagochtend naar de golfbaan te gaan. Mijn moeder was remonstrants en ging wel naar de kerk.” Philipse werd overtuigd atheïst, zijn „zusje” ziekenhuispredikant. „De religie is dus niet helemaal verdwenen uit onze familie.”

Philipse ontpopt zich als een innemende, belezen en bevlogen gesprekspartner. Zijn uitgesproken opvattingen gaan geregeld vergezeld van een gulle lach. Hij is zich bewust dat hij soms shockeert. „Ik strijk u hiermee geweldig tegen de haren in.” De filosoof kan ook onverwacht emotioneel worden. Als Philipse merkt dat de RD-verslaggevers onverkort vasthouden aan het scheppingsverhaal, haalt hij fel uit. „U bent geschift. U moet wetenschappelijke boeken gaan lezen.”

De Amsterdamse filosoof heeft geen behoefte veelvuldig de krant te halen. Een keer of drie per jaar vindt hij genoeg, maar dan is het ook drie keer raak. Zijn opvattingen ontketenen altijd commotie. Niet verwonderlijk als je in NRC „tien drogredenen voor bijzonder onderwijs” publiceert of in een tv-interview pleit voor het afschaffen van de kinderbijslag na het tweede kind, in de hoop dat moslimgezinnen dan vanzelf kleiner worden.

Philipse formuleert glashelder, tegelijk soms spijkerhard. Over islamieten: „Moslims moeten hun traditionele geloofswaarheden op de vuilnishoop durven gooien.” Over Nederland: „Er heerst hier een geest van morele zelfkastijding of zelfcensuur die ik verstikkend vind.” Over de integratie van allochtonen: „Dat we de illusie hebben volgehouden dat je kunt slagen met behoud van de cultuur van herkomst vind ik crimineel.” Over geweld: „Regerende cliques in Arabische landen moeten hun onderdanen wreed onderdrukken omdat ze voortdurend worden uitgedaagd door concurrerende groepen. Nederland is inmiddels het Madurodam van dergelijke groepsconflicten geworden.”

In alle bescheidenheid: Philipse constateert dat ons land eigenlijk een maat te klein is voor een denker als hij. „Verdedig je in Nederland eens een ander standpunt, of gedraag je je wat anders, dan ben je meteen arrogant en wordt er op de man gespeeld. Dat is sick.” Het studeren in Leiden vond hij maar zozo. „De universiteit was van een enigszins bekrompen provincialisme. Oxford en Parijs waren een verademing.”

Toegegeven, Philipse is eerlijk over zijn innerlijke drijfveren. „Wat mij beweegt, is de totale vrijheid die je als intellectueel hebt. Mijn hartstocht ligt in de wetenschap. Ik ben gelukkig als ik achter mijn bureau zit en als het een beetje lukt met het uitpluizen van ingewikkelde dingen. Er overvalt me dan een gek gevoel van onafhankelijkheid. Bijna als de mysticus die in zijn innerlijk het centrum vindt.”

Als overtuigd republikein heeft Philipse weinig met het koningshuis. Schouderophalend: „Wat zal ik ervan zeggen? Nederland is feitelijk sinds de 17e eeuw een republiek. Het koningshuis: ach, wel leuk.” Maar als het dan toch bestaat, wil Philipse boter bij de vis. „Je kunt van prins Charles veel zeggen, maar hij heeft wel gevoel voor humor en gevoel voor esthetiek. Ik zou wel eens een lid van het Nederlandse Koninklijk Huis willen horen dat zich zorgen maakt over de verloedering van de publieke ruimte. In de zeventiende eeuw werd onze enorme rijkdom ook vertaald in schoonheid. Ik mag hopen dat dit terugkomt. Je hebt een elite nodig die schoonheid dicteert.”

Philipse is allergisch voor dogma’s, maar ontkomt er zelf niet aan. Zijn dogma: Een mens gelooft óf bedrijft wetenschap. Gelovigen zijn illusionisten, wetenschappers moet je serieus nemen.

Lastig filosoferen met zo iemand.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer