Hollandse ‘Rockefellers’ als voorbeeld voor het postcoronatijdperk
De coronacrisis heeft ons land forse economische schade toegebracht. Van twee naoorlogse ondernemers als Van Doorne en Verolme kunnen we leren aanpakken.
Als we de kranten mogen geloven beleven we de donkerste dagen sinds de bezetting. Maar met het vaccin lijken we de strijd tegen corona te winnen. Een oud gezegde luidt echter: „Je kunt de oorlog winnen, maar dat betekent nog niet direct de vrede.” Daarom zou er een strategie bedacht moeten worden voor het postcoronatijdperk. De geschiedenis kan daarbij helpen. De Nederlanden hebben tweemaal donkere oorlogsdagen doorstaan waarna een sterke economische bloeiperiode aanbrak. Toen de Tachtigjarige Oorlog eindigde deed de Gouden Eeuw zijn intrede. En na de Duitse bezetting braken de 25 gouden jaren van ongekende economische groei aan.
Hoe is dat te verklaren? De oorlogseconomie werd, na het wegvallen van de weerstand, omgebogen naar een burgereconomie. Maar zoiets moet wel gestimuleerd worden.
Na de Tweede Wereldoorlog stond Nederland voor een enorme opgave. Er was sprake van een zwaargehavende economie, een sterke bevolkingstoename en het was maar de vraag of Nederlands-Indië als wingewest kon worden behouden. Massale werkloosheid lag in het verschiet. Dit perspectief leidde tot de breed gedragen sociaal-politieke wens om Nederland actief op te bouwen. Snelle industrialisatie zou de naoorlogse problemen kunnen oplossen.
De regering wilde daarbij vooral voorwaardenscheppend optreden, zodat de industrie zich goed zou kunnen ontwikkelen. In de troonrede van 1948 sprak koningin Juliana dit uit: „De staat acht het daarom een belangrijk deel van haar taak (...) economische omstandigheden te scheppen, die het bedrijfsleven tot een gezonde uitbreiding der industriële capaciteit prikkelen.”
Herstelbank
Ondernemers zouden een centrale rol gaan spelen bij de wederopbouw van ons land. De regering zorgde voor materiële voorwaarden om het ondernemersinitiatief te stimuleren, zoals gunstige investeringspremies, het aanleggen van industrieterreinen en de oprichting van de Herstelbank. Deze staatsbank kon langlopende leningen verstrekken, zodat ondernemers blijvend konden investeren om door te groeien.
Twee Nederlandse industriële voortrekkers spraken daarbij het meest tot de verbeelding. Het waren scheepsbouwer Cornelis Verolme (1900-1981) en autofabrikant Hub van Doorne (1900-1979). Zij grepen de ondersteunende overheidsmaatregelen aan en realiseerden zo een razendsnelle bedrijfsexpansie in de naoorlogse tijd.
Verolme begon met zijn scheepsbouwconcern in 1946 en bouwde dat gestaag uit. Dat werd door de overheid aangemoedigd; Verolme hoefde nauwelijks belasting af te dragen als hij zijn winst herinvesteerde. De Herstelbank verschafte Verolme kredieten en de gemeente Rotterdam legde het nieuwe haventerrein De Botlek aan, waar Verolme zich als eerste kon vestigen.
Het scheepsbouwbedrijf kon zodoende in Nederland groeien, maar realiseerde ook werven in Noorwegen, Ierland en Brazilië. In de jaren zestig stonden meer dan 10.000 werknemers onder de dagelijkse leiding van Verolme. In vijftien jaar tijd stampte de ondernemer een concern van wereldformaat uit de grond, dat internationaal bekendstond als Verolme United Shipyards.
DAF
Hub van Doorne was de oprichter van het DAF-concern, dat na de oorlog uitgroeide tot producent van vrachtwagens en personenauto’s. In 1951 plaatste het ministerie van Oorlog bij DAF een order van 175 miljoen gulden voor nieuwe legertrucks. „De grootste overheidsorder welke ooit aan enig Nederlands bedrijf werd verleend”, meldde De Telegraaf. Daarmee kwam de groei van DAF in een stroomversnelling.
Zowel Verolme als Van Doorne speelde in op de vraag naar transport tijdens de wederopbouwperiode. Ongeveer parallel aan het Verolmeconcern groeide bij DAF de werkgelegenheid naar 10.000 werknemers in de jaren zestig. Met die enorme groeisnelheid waren beide heren voor de regering de industriële voortrekkers en modelondernemers waar zij zo naar verlangde.
Niet alleen bouwden zij hun concerns sterk uit, zij droegen ook bij aan het idee van maakbaarheid, waar heel Nederland aan wilde deelnemen. In de jaren vijftig stonden Van Doorne en Verolme model voor het type ”van krantenjongen tot miljonair”. Deze mannen bewezen dat het niet uitmaakte waar je werd geboren; met een ijzeren werklust kon je altijd de top bereiken. Beiden waren afkomstig uit de lagere klassen van de samenleving. Verolme was een landbouwerszoon en Van Doorne groeide op als zoon van een Brabantse smid. Maar met hun werklust, zo schreef de pers in de jaren vijftig, wisten zij zich op te werken tot captains of industry. Deze succesverhalen sloegen aan in wederopbouwend Nederland, waar de industrie zorgde voor honderdduizenden arbeidsplaatsen.
Kranten en magazines schreven: „Cornelis Verolme, de verpersoonlijking van het moderne sprookje” en: „de boerenzoon die scheepskoning werd.” Maar ook: „Van Doorne, de Brabantse jongen werd industrieel” en: „het levende bewijs van de stelling, dat ook in dit land en in deze tijd miraculeuze carrières nog mogelijk zijn.”
De gewone man van de straat kon zich met deze omhooggeklommen ondernemers identificeren. Hun verhalen rekenden af met het aloude gezegde dat wanneer je voor een dubbeltje geboren werd je nooit een kwartje zou worden. Nederland kon er weer bovenop komen als de hele bevolking de schouders eronder zette, was de heersende gedachte. Dat ging samen met de impliciete naoorlogse belofte dat iedereen die bereid was zich in te zetten, een goed bestaan kon opbouwen. De verhalen van Verolme en Van Doorne weerspiegelden zo de Amerikaanse droom in Nederland. Nederland had nu zijn eigen uitblinkers in de maatschappij, zoals Amerika John D. Rockefeller en Andrew Carnegie had gehad. Ze groeiden uit tot echte industriële volkshelden.
Het móét!
Verolme en Van Doorne werkten met onvermoeibare inzet om hun bedrijven uit te bouwen. Daarbij verwachtten zij eenzelfde arbeidsethos van hun werknemers. Een werknemer van Verolme zei over zijn werkgever: „Dat snelle tempo waarin de grote baas werkt en bouwt, kan zijn naaste medewerkers weleens doen zuchten: „Hij is een goede baas, maar hij eist óók wat van je...””
Van Doorne zou volgens een DAF-medewerker altijd zijn mensen opdragen: „Aanpakken jongens, vooruit! Zeg niet dat het niet kan. Kan-niet bestáát niet, het móét!” (...) Soms durfde je je boterham niet eens op te eten. (...) Het was in het begin elke avond overwerken geblazen.”
Tegelijkertijd gaven deze industriëlen wel om hun medewerkers en bevorderden zij het gemeenschapsgevoel. Verolme en Van Doorne zorgden ervoor dat het personeel huisvesting had en regelden sportvoorzieningen, pensioenen, scholen, studiebeurzen en ziekenhuizen. Verolme bouwde woningen die uitgroeiden tot Verolme-dorpen in Hoogvliet, Spijkenisse en Rozenburg. Zelfs bij zijn werf in Brazilië werd een school gebouwd en kwamen er degelijke woningen voor arbeiders, waarvoor ze geen huur hoefden te betalen.
Tegelijkertijd vormden Verolme en Van Doorne nieuwe bedrijfsgemeenschappen. De ondernemingen hadden hun eigen personeelsbladen, Verolme Nieuws en de Dafbode. Daarin werd de ‘gemeenschap’ op de hoogte gesteld van de laatste ontwikkelingen van het bedrijf, maar ook over aanstaande huwelijken van werknemers, de uitslagen van de eigen tennisclubs, voetbalverenigingen en schaakgezelschappen. De ondernemingen omvatten in feite de hele levenscyclus van de werknemers. De ondernemer, als hoofd van de gemeenschap, schreef vaak zelf een woord vooraf in het bedrijfsblad.
Vanwege deze wederkerigheid van arbeidsinzet en sociale erkenning was de waardering voor de leiders groot. Een Verolme-medewerker gaf in het weekblad Katholieke Illustratie over Verolme aan: „Hij ziet je, hij groet je en je hebt ’t gevoel dat-ie je werk waardeert. Dat is natuurlijk belangrijk, evengoed als het feit dat de sociale voorzieningen in zijn bedrijven uitstekend zijn.”
En een DAF-werknemer merkte in De Telegraaf op: „Met de heren Van Doorne kon je overigens altijd praten, het waren net vaders voor je.” Deze leiders kregen door het personeel dan ook bijna familiaire koosnamen toegedicht. Zo noemde men Cornelis Verolme ”ome Cor” en Hub van Doorne ”onzen Huub”. En eenmaal aangenomen bleven werknemers deze ondernemers meestal jarenlang trouw, ook vanwege de dynamische sfeer in de bedrijven.
West-Duitsland
Nederland was niet het enige land dat na de oorlog behoefte had aan industriële ondernemers. In West-Duitsland heetten de eerst naoorlogse jaren ”Stunde Null”. Ook daar waren industriëlen nodig om de economie weer tot leven te wekken. Zij werden gezien als de katalysatoren voor wat het ”Wirtschaftswunder” zou gaan heten, de snelle groei van de West-Duitse economie. De ondernemende sleutelfiguren werden met de treffende term ”Wirtschaftswunderknaben” aangeduid. Parallel aan Verolme en Van Doorne, kende de Bondsrepubliek ”WerftKönig” Willy Schlieker en autobouwer Carl Borgward. Schlieker was de naoorlogse staalmagnaat die een van de modernste scheepswerven van Europa liet bouwen. Borgward was dé Duitse auto- en vrachtwagenbouwer.
Het waren de West-Duitse ”Nachkriegheroën” (helden van na de oorlog), zoals Verolme en Van Doorne de Nederlandse industriële helden waren. In Duitsland gelden deze industriële ondernemers nog steeds als inspiratiebron, omdat zij een prominente plek in de geschiedschrijving hebben. Maar in Nederland worden zij niet zo aangeduid, omdat de industriële ondernemers niet op hun eigen verdiensten worden beoordeeld. De industrialisatie vloeit dan als een soort vanzelfsprekendheid voort uit het naoorlogse stimuleringsbeleid. Maar naast de actieve industriepolitiek hadden de industriële voortrekkers een groot aandeel in de enorme welvaartssprong die ons land in de jaren vijftig en zestig maakte. Het waren deze ondernemers die, met onvermoeibare inzet, hun concerns opbouwden en zodoende voor velen werkgelegenheid creëerden. Mogelijk moet er een vergelijkbare term als ”Wirtschaftswunderknaben” worden gebruikt om het elan van deze leiders te typeren. ”Industriële voortrekkers” zou een voorzet kunnen zijn.
Voorbeeld
De vruchtbare wisselwerking tussen een actieve stimuleringspolitiek van de overheid en de ondernemerskracht van mannen als Verolme en Van Doorne kan als voorbeeld dienen voor het postcoronatijdperk. De energie die vrijkomt na een periode van ‘onderdrukking’ kan zich ontladen en de economie als ingedeukte veer die opeens losschiet laten opstuwen. Als politiek en ondernemerschap elkaar versterken en elkaar telkens verder tikken om het momentum te behouden, kan de economie tot grote hoogten worden gebracht.
De resultaten van dát samenspel waren na de oorlog indrukwekkend. Nederland transformeerde van een oude koloniale macht in een modern industrieland dat de naoorlogse problemen onderving. Maar de industriële voortrekkers van toen lieten ook zien dat hun ondernemerschap niet alleen om persoonlijk gewin draaide, maar in dienst stond van de bedrijven zelf, ter wille van de mensen die er werkten, ter wille van werkgelegenheid en de welvaart in de plaats of streek waar de bedrijven waren gevestigd. Bij Verolme en Van Doorne ging het zelfs om de welvaart van het gehele land. Zij stonden aan de basis van onze verzorgingsstaat. En als zij in die moeilijke naoorlogse tijd zulke bijzondere prestaties konden neerzetten, dan moet het ook mogelijk zijn om na de coronacrisis een bloeiperiode in Nederland op gang te helpen. Laten we ter inspiratie Verolme en Van Doorne in het achterhoofd houden.
Christiaan Hoekstra (32) is docent geschiedenis bovenbouw havo-vwo. In 2015 studeerde hij aan de Vrije Universiteit cum laude af op de leiderschapsstijlen van de grootindustriëlen in Nederland in de periode 1950-1970, onder wie Verolme en Van Doorne.