Aanbidding
Mattheüs 26:6-7
„Als nu Jezus te Bethanië was ten huize van Simon, de melaatse, kwam tot Hem een vrouw, hebbende een albasten fles met zeer kostelijke zalf en goot die uit op Zijn hoofd, daar Hij aan tafel zat.”
De zalf die Maria bracht, was rein en onvervalst. Maar zo rein en onvervalst deze kostelijke nardus was, zo rein en oprecht was ook haar hart. Zo’n hart ziet Jezus met welgevallen aan. Daarom laat Zich die grote Hartenkenner deze zalving welgevallen. Het hart van Maria was door het geloof in Jezus gereinigd. Zij had de Heiland boven alles hartelijk lief. Zij was bij aanvang reeds met de olie van de Heilige Geest gezalfd. Haar hart was reeds vol liefde tot Jezus. Daarvan moest zij getuigenis geven, wat het ook kostte. Zonder zich vooraf aan te melden, komt zij met de zalf tot de Heiland. Zij vraagt niet of zij het wel doen mag. Zij komt vrijmoedig, vertrouwende op Jezus vriendelijkheid, Wiens liefde haar ook niet beschaamd maakt. Zij wordt gedreven door het geloof en de drang der liefde en gaat niet met vlees en bloed te rade, maar volgt de leiding van de Heilige Geest. Zij komt tot Jezus om te zalven, te verkwikken en te huldigen.
Dit is het ware werk van het geloof, dat ook wel genaamd wordt omhelzen, kussen, zegenen, loven en prijzen. Zo zalven Hem ook al de gelovigen die Hem als hun Koning huldigen en kronen, zoals van Salomo gezegd wordt: „Gaat uit en aanschouwt, gij dochteren Sions, de koning Salomo, met de kroon waarmee Hem Zijn moeder kroonde” (Hooglied 3:11).
David Bruinings, predikant te Amsterdam (”De Leeuw uit de stam van Juda”, 1755)