„Slaaf uit gelijkenis die talent begroef, was een klokkenluider”
De wereldeconomie moet anders. Eerlijker, rechtvaardiger. Met de huidige manier van handeldrijven komen mensen in ontwikkelingslanden er vaak bekaaid af. Landen zouden vaker het Taiwan-model moeten hanteren.
Dat zei Paul Schenderling, econoom bij Berenschot, maandag tijdens het online symposium ”14 miljoen mensen uitgebuit in dienst van BV Nederland”. Het evenement werd mogelijk gemaakt door Tilburg School of Catholic Theology en NHL Stenden Hogeschool.
Tijdens zijn lezing ging Schenderling in op onderzoek van hem en zijn mede-onderzoeker Matthijs Olthuis. Zij concludeerden dat er voor ieder Nederlands huishouden 1,8 mensen (voltijd) aan het werk zijn, soms onder beroerde werkomstandigheden.
Tijdroof
In totaal zijn er in totaal 13,8 miljoen moderne ‘slaven’ aan het werk voor Nederland. Dat is volgens hem een kwalijke zaak, omdat er geen proportionele beloning tegenover staat. „Je kunt je tijd als werknemer maar één keer inzetten. Als mensen voor de Nederlandse markt worden ingezet, kunnen ze niet voor de eigen markt aan de slag, waardoor deze niet of amper ontwikkelt. Er is dus sprake van tijdroof.”
Uit onderzoek blijkt volgens Schenderling dat dergelijke landen in de tussentijd voor basisvoedsel steeds afhankelijker worden van import. „De totale waarde van de voedselimport neemt in verhouding toe. Dat betekent dat deze landen nog meer moeten exporteren om hun voedsel te betalen.”
Deze scheve handelbalans vormt een risico, aldus de econoom. Een voedselcrisis ligt op de loer. „Als het even minder gaat met de economie, is er een probleem. Dat zag je in 2008 tijdens de financiële crisis en dat lijkt nu ook te gebeuren door de coronapandemie.”
Volgens Schenderling kan handeldrijven beter naar het model van Taiwan. „Dat land ontwikkelde bewust eerst de eigen productie en economie en opende zich pas daarna meer voor de internationale markt.”
Rijkdom inleveren
Martijn Stoutjesdijk, onderzoeker van slavernij in het joden- en christendom aan de Tilburg University, stelde dat een eerlijke wereldeconomie waarschijnlijk impliceert dat rijke westerlingen moeten minderen.
Hij trok tijdens zijn lezing een les uit de Bijbelse gelijkenis over de talenten. „De derde slaaf die zijn talent begroef, kun je zien als een klokkenluider. Hij zei: „Gij zijt een hard mens, die oogst waar gij niet gezaaid hebt.” Dat is een zinnetje waar vaak overheen wordt gelezen. Maar daarmee had hij openlijke kritiek op de rijke, uitbuitende elite in zijn tijd. Dat past bij de traditie.”
Stoutjesdijk haalde woestijnvader Gregorius de Grote aan: „Als je je bezittingen met anderen deelt, kun je beter spreken over een daad van rechtvaardigheid dan van naastenliefde.” Hij stelde tot slot de vraag: „Zijn we bereid om een deel van onze rijkdom in te leveren?”
Tijdens de paneldiscussie reageerde bisschop Gerard de Korte op de lezing van Stoutjesdijk. Hij trok de lijn naar het Oude Testament. „In de tijd van de aartsvaders werd rijkdom sterk gekoppeld aan zegen, later –in de profetische traditie– wordt rijkdom gekoppeld aan onrecht.” De bisschop signaleerde een „grote globalisering van de onverschilligheid.” Volgens hem accepteren mensen massaal het sociale en ecologische onrecht dat door hun eigen welvaart ontstaat.
De aanleiding voor het symposium vormde de presentatie van het nieuwe boek ”Hoe handel ik eerlijk? Een moderne parabel”. De auteurs, Paul Schenderling en Matthias Olthaar, willen met het boek lezers verbinden: met God, met elkaar, met mensen ver weg en met de schepping.