Gerust
Een ziel die de Heere niet verwacht, komt in een staat van grote duisternis. Als het licht van Gods aanschijn in de ziel niet meer schijnt, kan het niet anders of hij is geheel met blindheid bezet. Ja, zo blind dat als hij God aanbidt, hij niet een van de eigenschappen zien die in God zijn. Hij kan zich geen bevatting van die grote God maken en kan Hem niet vinden.Als men de Heere niet verwacht, komt er een grote dodigheid in de ziel omtrent geestelijke dingen. Dan heeft hij daartoe geen lust noch liefde meer. Het oog is niet meer bekwaam om tranen te vergieten over de zonden, het hart is er ook ongevoelig onder. Waar tevoren de tranen dikwijls rolden en biggelden over de wangen, dan eens uit gevoel van Gods liefde, dan eens uit het besef van zijn zonden, beseft hij dat nu niet meer. De ogen zijn als toegestopt. De mond die een gedurige fontein was, is nu gesloten. Het hart dat een uitschietende bron van gebeden en dankzeggingen tot God opende, wordt dan een verzegelde fontein. Ja, er komt zelfs niet één zucht uit voort en niet één hemelse gedachte. Vertroosting noch dreigementen hebben kracht op die ziel, beloften kunnen hem niet bewegen. Het zwaarste van alles is dat God Zijn aangezicht voor hem verbergt en dat hij daaronder ongevoelig en gerust is!
Wilhelmus à Brakel, predikant te Rotterdam (Een zielsroerende predikatie, 1731)