De roep van de Herder
Lukas 12:32
„Vreest niet, gij klein kuddeke; want het is uws Vaders welbehagen u het Koninkrijk te geven.”
Het vrome volk wordt een kudde genoemd. Zij worden dus geenszins vergeleken met zwijnen of honden, maar met een kudde of koppel schapen, die de Zoon van God tot hun getrouwe Herder en Leidsman hebben, Die hen heeft vergaderd uit het midden van het goddeloze geslacht van Adam: door de krachtdadige roeping, door de genadige rechtvaardigmaking, door het zaligmakend geloof en door de aanvankelijke heiligmaking.
De goede Herder vergadert Zijn schapen door de krachtdadige roeping. Er is tweeërlei roeping: een uitwendige en een inwendige. De uitwendige komt tot allen, die onder de bediening van het Evangelie leven, tot wie de Heere roept: „Wendt u naar Mij toe, wordt behouden, alle gij einden der aarde; want Ik ben God en niemand meer” (Jesaja 45:22). „Die dorst heeft, kome; en die wil, neme het water des levens om niet” (Openbaring 22:17). „Zo zijn wij dan gezanten van Christuswege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christuswege: Laat u met God verzoenen” (2 Korinthe 5:20). Deze roeping geschiedt alleen door het Woord en is niet zaligmakend, doordat de mens door de zonde zo dood geworden is dat hij tot God niet komen wil of kan.
Maar Jezus roept dan de Zijnen met een krachtige, heilige, onweerstaanbare roeping, niet alleen door het Woord, maar tegelijk door de Heilige Geest, waardoor Hij Zijn woord aan de zielen vruchtbaar maakt tot zaligheid.
Wulfert Floor,
oefenaar in Driebergen
(”Al de eenvoudige oefeningen”, 1913)