Op zoek naar oud in een nieuw land
Canada staat bekend om zijn uitgestrektheid en prachtige natuur. Maar komen in geschiedenis geïnteresseerde toeristen, zoals ik, er ook aan hun trekken? In drie weken reis ik per auto door de westelijke provincie British Columbia en ga op zoek naar historie.
De historie van Canada meldt de nodige oorlogen en twisten. Geen wonder dat er van historische gebouwen het nodige door de tijd heen is gesneuveld. Tegelijk bijzonder dat de huidige Canadese bevolking zo vredelievend van aard is. Het leven lijkt zich er in een lagere versnelling af te spelen dan bij de buren in de Verenigde Staten.
Dat is op straat goed te merken. Mensen hebben vertrouwen in elkaar. Ik spreek in de avond een wildvreemd persoon aan in een verlaten dorp en word allervriendelijkst te woord gestaan. Maar de reus van een kerel vol tatoeages die uit een gigant van een pick-up stapt spreidt hetzelfde zachte karakter tentoon. Wennen aan de mentaliteit in Canada duurt nog geen dag.
Vancouver is de grootste stad aan de westkust, maar is met 450.000 inwoners nog steeds overzichtelijk. De eerste dag van de reis brengt me in downtown met enkele hoge flatgebouwen, maar geen wolkenkrabbers. Bij de haven liggen hier en daar wat pakhuizen en kantoorpanden uit de jaren twintig en dertig. Er is maar één straat, Waterstreet, waar een aaneengesloten bebouwing is van historische panden. Ze zijn vooral in gebruik als winkels en horecagelegenheden.
Krap een halfuur rijden vanaf het centrum ben ik op het platteland. De weg pal langs de Amerikaanse grens klimt langzaam het gebergte in. Grappig: waar de Verenigde Staten alles op alles zetten om de zuidgrens met Mexico potdicht te houden, zijn de grensovergangen tussen Canada en de VS maar een beperkt aantal uren per dag bemand. Geen Canadees die zich in het hoofd haalt om naar Amerika te ‘vluchten’.
Zoet water
Overal in Canada is water. Het land herbergt 20 procent van de totale wereldvoorraad aan zoet water. Meren, beekjes, watervallen, ze vormen een vast onderdeel van het landschap en voorzien in de behoefte van eindeloze, beboste hellingen. Hout is hier ook het belangrijkste bouwmateriaal. Het feit dat bijna alles van hout wordt gebouwd, is ook een verklaring waarom oude panden geen eeuwen standhouden.
Bedrijven zitten in strakke nieuwbouw, veel huizen zijn maximaal enkele tientallen jaren oud. De eerste oude gebouwen op de route verschijnen in Greenwood, een piepklein grensdorp dat vooral bestaat uit een aantal oude winkels langs de doorgaande weg. Aan de bovenkant van de stenen gevel van de Cooper Eagle Cappuccino & Bakery prijkt het jaartal 1899. Dat is voor Canadese begrippen uitzonderlijk oud.
De naastgelegen Saloon Inn, Pacific Grille en Petersen’s Grocery zijn allemaal in hout opgetrokken. Dat Canadezen wel degelijk gevoel voor historie hebben, blijkt bij de Grocery, die al jaren geleden is gesloten. Deze is gevuld met een enorme verzameling antieke broodroosters en andere elektrische apparatuur. Een blik door de ramen betekent een stap terug naar de jaren dertig tot vijftig. Mijn honger naar ‘oude zooi’ –zoals ik het altijd omschrijf– is weer even gestild.
Veel dorpen hebben een eenvoudige plattegrond. Parallel liggende straten met verbindingsweggetjes. Eén hoofdstraat, zoals in het verder gelegen Kaslo. Daar lijken de authentieke panden een paar maanden geleden gebouwd te zijn voor een filmopname. Veel staat er leeg, maar de aankleding van de oude winkels wordt in stand gehouden. Het dorp ligt aan Kootenay Lake, een langgerekt bergmeer waar rond 1890 al indrukwekkende raderboten over voeren. Die werden tot 1950 door de spoorwegen geëxploiteerd. De SS Moyie uit 1898 bleef als laatste raderschip tot 1957 in de vaart en dient sindsdien als museumschip. Ter behoud is het schip op het droge gelegd.
Lange tijd volg ik Highway 31, die na enkele tientallen kilometers overgaat in een gravel road. Oppassen geblazen, want ondanks het goede weer kan de bovenkant door losse stenen verraderlijk glad zijn. Veel oude houten bruggen zijn nog in gebruik. En dan te bedenken dat hierover loodzware road trains –zware vrachtwagens met meerdere trailers– vol met hout af en aan rijden.
Wonderlijk dat de weg ineens ophoudt bij een veerpont. Die is gratis, want hij vormt onderdeel van het wegennet. Aan de andere kant van Shelter Bay ligt Revelstoke, een van de populairste skioorden van Canada. Het enige verschil met de kleine dorpen is dat in deze plaats wat meer winkelstraten zijn, met altijd vol zicht op de besneeuwde bergtoppen.
Terwijl ik –het is mei 2019, lang voor de coronacrisis– op een terrasje bij de plaatselijke bakkerij zit, valt goed op hoeveel pick-ups er in Canada rijden. Met mijn gehuurde Nissan Frontier pas ik helemaal in het beeld. Een andere constatering is dat iedereen in het verkeer geduld kan opbrengen. Er wordt nooit getoeterd en zelfs als iemand achteruit wil inparkeren wacht het achteropkomende verkeer keurig. En te hard rijden: dat heb ik in drie weken tijd slechts drie auto’s zien doen.
In het verleden speelde de Canadian Railway een belangrijke rol. Langs het hoofdwegennet loopt vaak ook het spoor en in bijna alle pleisterplaatsen ligt een station. Uiteraard oud en van hout. Voor personenvervoer is het netwerk tegenwoordig minder in gebruik, maar een belangrijk deel van het goederentransport gaat nog steeds over rails. In sneeuwrijke gebieden staan koddige sneeuwschuivers die voor een locomotief worden gespannen om de rails sneeuwvrij te maken. Een spoorwegmedewerker bij het uit 1909 stammende station van Lake Louise meldt dat deze apparaten meer dan tachtig jaar oud zijn. Hij heeft er afgelopen winter nog mee gewerkt. Oude locomotieven zijn in Canada volop te zien. Na actieve dienst worden ze bij diverse stations gekoesterd.
Monument
Het station is tegenwoordig een monument met een inrichting die indrukwekkend origineel is gebleven. Vanbinnen en vanbuiten is alles van hout. Massa’s toeristen kwamen via het spoor in het verleden naar het prachtige Lake Louise. Het meer wordt door vele toeristen bezocht. Begrijpelijk, want het is van een onbekende schoonheid. Ook half mei is het nog helemaal bevroren en het wordt omzoomd door steile hellingen vol sneeuw.
Nu lijkt het met de vindbare historie nog wel mee te vallen, maar de afstanden in Canada zijn zo groot dat tussen de verschillende bezienswaardigheden dagen rijden zit.
Hoe zuinig Canadezen op hun historie zijn, blijkt in het dorp Valemount. Daar is het oude stationsgebouwtje al in de jaren tachtig naar een andere locatie verplaatst. Koste wat het kost moest het bewaard blijven. Nu is het een museumpje. Binnen is het een uitdragerij van allerhande spullen uit vervlogen tijden, al dan niet gerelateerd aan railvervoer. Een telefooncentrale, bijvoorbeeld. Of een volledig ingerichte keuken, maar ook informatie over hoe mensen vroeger verboden goederen smokkelden.
In Rattlesnake ligt een nagebouwd cowboy- en indianendorp. Het is gesloten en lijkt ook al enige tijd geen gasten te hebben ontvangen. Het landschap is veranderd van groen en besneeuwd naar kaal en verdord. Een deel van de bevolking stamt van de indianen af en ook het type bebouwing wijkt duidelijk af. Een piepklein, houten kerkje waarin de kerkgangers hooguit met vier naast elkaar zaten, ligt pal naast een berg sloopauto’s. Het aandoenlijke bouwwerk lijkt al enige tijd niet meer in gebruik.
Het is rond het middaguur als ik over Highway 99 langs Historic Hat Creek kom. Een mooie plek om voor de lunch halt te houden. Maar waarom loopt de bediening in historische kledij? Al snel blijkt dat er achter het restaurant een soort openluchtmuseum ligt. Daar wordt de honger naar historie op een bijzondere manier gestild. Hat Creek is gebouwd rondom een Road House en ranch uit 1860. Op de route die de gouddelvers in die tijd frequenteerden stonden meerdere Road Houses, feitelijk hotels met kamers, een kroeg, restaurant en een winkeltje. Wie succesvol was in het gouddelven huurde een kamer en liet zich door de kok verwennen. Wie dat geluk niet had sliep buiten in een tentje.
Uniek is dat het volledig houten gebouw in z’n originele staat behouden is gebleven, inclusief de complete inventaris en zelfs het oorspronkelijke behang. Een emotie opwekkende nostalgie maakt zich hier van mij meester. Het tekort aan historie tijdens mijn trip wordt hiermee volledig gecompenseerd.
In een respectvolle stilte loopt iedereen door de gangen en vertrekken. Niets is met linten of kettingen afgesloten. Je stapt gewoon 150 jaar terug in de tijd. De piano lijkt gisteravond nog bespeeld te zijn en de mannen legden er nog een kaartje. Mannen inderdaad, vrouwen mochten in die tijd niet in een café naar binnen. De tafels in het restaurant zijn gedekt met het Engelse servies dat voor de opening werd gekocht. Het had er een reis van anderhalf jaar op zitten voor het in gebruik kon worden genomen.
Omdat het tijdens mijn bezoek erg rustig is, bekruipt me het gevoel dat ik op ontdekkingstocht door het verleden ben. En dat al dit fraais tientallen jaren onontdekt is gebleven.
Buiten in de stallen en schuren gaat het verhaal van Hat Creek verder met oude koetsen, landbouwmachines en zelfs een kleine indiaanse nederzetting. Ik zuig alle beelden en informatie als een spons op.
Opiumhandel
Er volgen ook historieloze dagen, totdat de overtocht wordt gemaakt naar Vancouver Island. Hoofdstad Victoria is ook de hoofdstad van de hele staat British Columbia. De ‘moderne’ geschiedenis van de stad begint in 1871. Tot dat moment speelt de havenstad een belangrijke rol in de legale opiumhandel. Maar het gereedkomen van het spoorwegnet op het vasteland (1886) zorgt dat deze belangrijke functie vervalt. Victoria richt zich meer op de gegoede burgerij. Er is mijnbouw op het eiland, er worden ook hier spoorwegen aangelegd en de welvaart groeit. Dat is aan de weinig overgebleven oude panden goed te zien.
De belangrijkste historische getuigen zijn te vinden aan Government Street. Die eindigt bij het gigantische Empress Hotel, dat in 1908 gebouwd werd door de Canadian Railway. Net als bij het eerste historische gebouw in Greenwood, dragen de gevels data van rond 1899. Ze verkeren in een prachtige, gerestaureerde conditie.
Dat geldt niet zelden ook voor de etalages. Een van de hoogtepunten is de Tobacconist. Na 125 jaar verkoopt deze winkel nog steeds tabakswaren. Op mijn vraag hoe oud het winkelinterieur is, legt een dame zeer vriendelijk uit dat het ooit in 1910 nog eens gemoderniseerd is. Toen is ook midden in de winkel een zuil geplaatst van Mexicaanse onyx waarop de clientèle zijn sigaar kon aansteken. Er brandt nog steeds een vlam voor hetzelfde doel. De elektrische lamp boven op de zuil was trouwens een van de eerste elektrische lampen in de stad. De huidige lamp zou er begin jaren zeventig in geschroefd zijn. Zo’n verhaal doet het altijd goed bij toeristen.
Grandeur
Munro’s Books of Victoria is een pompeus en theatraal pand. Een museum waardig, maar er worden gewoon boeken, tijdschriften en kranten verkocht. The Bard & Banker is sinds 2008 een pub en restaurant. Maar het gebouw uit 1885 is oorspronkelijk neergezet door de Bank of British Columbia en bleef in functie tot 1988. Het was tijdens de constructie het tweede grootste pand in de stad en is gebouwd onder Engelse architectuur. De grandeur straalt er nog steeds vanaf.
Alle gebouwen hier vertellen hun eigen verhaal met verfijnde details, oude opschriften en rijke aankleding.
Drie weken Canada, 3500 kilometer, laten zich moeilijk in één conclusie vatten. Een land dat vraagt om ontdekt te worden in een sfeer van gastvrijheid, onderling respect en prachtige natuur. En wie ernaar op zoek is vindt ook een bescheiden dosis goed bewaard gebleven historie.