Welbeschouwd: Belofte en roeping
Petrus Curtenius was een Amsterdamse dominee in de 18e eeuw. Doorwrochte boeken schreef hij over de uitleg van Paulus’ zendbrieven. Daarnaast een complete catechismusverklaring. Het was in januari 1976 dat er een preek van hem werd heruitgegeven in de zogenaamde Reveilserie, uitgaande van het Smytegeldfonds. Kleine, eenvoudige brochuretjes zijn het, gehecht met een enkel nietje. In die preek behandelt Curtenius de befaamde woorden uit Romeinen 11: „Alzo zal geheel Israël zalig worden.” Onder de titel ”De bekering der Joden”.
De afgelopen week kwam ik het inmiddels vodderig geworden boekje weer eens tegen. Na flink wat jaren las ik het opnieuw. Curtenius had er geloof voor, op grond van het spreken van het Woord van God: Israël zal ooit zijn oudste Broeder als zijn Zaligmaker erkennen. De bedekking die het volk nu nog omhult, zal worden weggenomen. „Dit is zeker, de Heere zal aan hen wonderen doen zien als in de dagen toen zij uit Egypte gingen!” De apostel getuigde ervan in zijn brief aan de Romeinen. De verharding van de Joden is geschied om der heidenen wil, opdat deze in hun plaats zouden worden aangenomen. „Indien hun val de rijkdom is van de wereld, en hun vermindering de rijkdom der heidenen, hoeveel te meer hun volheid. Indien hun verwerping de verzoening is van de wereld, wat zal de aanneming zijn, anders dan het leven uit de doden!”
Midden in zijn preek wijst Curtenius erop dat de Joden het enige volk op de aardbodem zijn dat, na zoveel verstrooiing en ballingschap, als een afgezonderde natie blijft staan, zonder vermengd te worden met andere volken. En hij voegt eraan toe: „Heeft de Heere hen tot hier toe op zulk een wonderlijke wijze willen behouden, wat kunnen wij anders daaruit opmaken, of God moet met dit volk iets bijzonders voorhebben…” Waarvan akte!
Maar er is meer in deze preek te lezen. Een vermaning, gericht aan de christelijke kerk. Wat mij betreft: een waarschuwing waarvan de actuele waarde anno 2020 onverminderd is. Wat deed en doet het volk van de Joden dwalen? Wat was het voorwerp van hun aanstoot? Curtenius: „de waarheid van de rechtvaardiging door het geloof zonder de werken.” Het verlaten van de leer van de gerechtigheid des geloofs veroorzaakte de val der Joden. Ze hielden vast aan eigengerechtigheid en wezen de gerechtigheid van Christus – alleen uit genade, alleen door het geloof – af. Zou eeuwen later ook de kerk van Rome niet in eenzelfde valkuil terechtkomen? Het is alsof Paulus het heeft voorzien, gelet op zijn getuigenis in speciaal deze brief.
Opmerkelijk: „Toen kerk en synagoge uiteen gingen, was de rechtvaardiging door het geloof in het geding. Toen Rome en Reformatie uiteen gingen, was opnieuw de rechtvaardiging in het geding” (De Waarheidsvriend, 4-3-1976). Is heden onder protestanten niet opnieuw de rechtvaardiging van de goddeloze door het geloof in het geding? De theologen gingen en gaan voorop!
Deze oude preek roept ons op de vinger aan de pols te leggen. „Uit alles blijkt klaar”, zo schrijft Curtenius aan het slot, „hoe de ganse christenheid te allen tijde, zelfs tot op de voleinding der eeuwen toe, verplicht is om zorg te dragen voor de ongeschonden bewaring van de leer van de rechtvaardiging door het geloof. Opdat God ook daardoor, op het einde van Zijn wonderlijke wegen, aan Joden en heidenen verheerlijkt zou worden!”