Kostscholen en het rijke roomse leven
Noord-Brabantse ouders stuurden hun kinderen in de tweede helft van de twintigste eeuw massaal naar rooms-katholieke internaten, gerund door nonnen en monniken. De kostscholen waren een belangrijk onderdeel van het rijke roomse leven.
Voor veel rooms-katholieke kinderen in Noord-Brabant was de kostschool in de periode 1900-1970 een vanzelfsprekendheid. Vaak moesten kinderen ver fietsen om naar school te gaan en dan was de kostschool een uitkomst. Voor kinderen uit arme gezinnen –en die waren er veel– was het de enige manier om verder te leren.
Onderwijsinternaten boden onderwijs in alle soorten en maten, voor alle onderwijstypen: de lts, de ulo, de mms, de huishoudschool en de kweekschool. Ze werden ook bezocht door jongeren uit andere provincies die van hun ouders een gedegen rooms-katholieke opvoeding moesten hebben. Het jongensinternaat Saint Louis in Oudenbosch bood op zeker moment onderdak aan 700 internen.
Het Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC) heeft de bijna honderd rooms-katholieke onderwijsinternaten, verspreid over de provincie, in 2019 online in kaart gebracht. Grote concentraties van kostscholen trof je aan in de steden Eindhoven, ’s-Hertogenbosch, Tilburg, Breda, Roosendaal en Bergen op Zoom. Maar een dorp als Reusel kende toch ook twee kostscholen.
Rituelen
De kostscholen vormden een onderdeel van een inhaalslag. In de tijd van de Republiek (1588-1795), toen de Nederduits Gereformeerde Kerk de heersende was, hadden rooms-katholieken een achtergestelde positie. De meeste rooms-katholieken kwamen toen samen in schuilkerken en er was geen rooms-katholiek onderwijs.
De grondwetsherziening van 1848 maakte de wederopbouw van de Rooms-Katholieke Kerk in ons land mogelijk. Dat leidde tot het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853. Hierna kwam met name in Noord-Brabant het rooms-katholieke leven tot bloei.
De periode 1860-1960 wordt wel gekarakteriseerd met de term ”het rijke roomse leven”. In die tijd oefende de kerk met haar vele rituelen grote invloed uit op het dagelijks leven van rooms-katholieke Nederlanders. Nadat de bisdommen in ere hersteld waren, verrezen er in de Noord-Brabantse dorpen grote neogotische kerken. Kerkelijke organisaties kregen een maatschappelijke functie om de achtergestelde economische positie van hun leden op te krikken. Wijkverpleging, voorlichting over hygiëne, kranten en tijdschriften: de rooms-katholieke invloed was groot in Noord-Brabant.
Het belangrijkste middel van de kerk om haar invloed te doen gelden was wellicht het onderwijs. Vanaf de negentiende eeuw waren seminaries al vrij populair onder de armen, omdat de opleiding tot geestelijke een weg uit de armoede was. De Pacificatie van 1917, de grondwetsherziening waarbij het bijzonder en het openbaar onderwijs gelijke rechten kregen, bood ook de rooms-katholieke scholen de gelegenheid hun vleugels uit te slaan.
Noord-Brabantse kloosterorden stichtten talrijke scholen, van kleuterschool tot instellingen voor beroepsonderwijs. Op het hoogtepunt waren er zo’n honderd scholen, verspreid over de provincie. De meisjes gingen bij de nonnen naar school, de jongens bij de paters. De meeste scholen hadden internaten, waar de leerlingen kost en inwoning kregen. De scholen hebben een grote bijdrage geleverd aan het opkrikken van het onderwijsniveau van de Brabanders.
Vanaf de jaren 60 van de vorige eeuw raakte de kostschooltraditie in onbruik door de modernisering van de kerk, de tweedeling tussen de Nederlandse rooms-katholieken en de ontzuiling.
Slaapzalen
De kostscholen hadden over het algemeen alle voorzieningen op het eigen terrein, waardoor het leven van de leerlingen zich voornamelijk binnen het kloostercomplex afspeelde. Daar werd gestudeerd, gegeten, geslapen, gesport, gespeeld en gedoucht.
Er waren grote verschillen tussen de kostscholen in Noord- Brabant. Sommige waren behoorlijk elitair en alleen toegankelijk voor kinderen uit vermogende families, terwijl andere juist echte volksinternaten waren.
Regina Coeli in Vught was een deftig meisjesinternaat. Tot op de dag van vandaag zijn de ”nonnen van Vught” een begrip vanwege de intensieve taaltrainingen, al zijn het nu geen nonnen meer die de lessen verzorgen. Het meisjesinternaat was gesticht door de kanunnikessen van de H. Augustinus, een uit Frankrijk afkomstige orde die was opgericht om onderwijs voor meisjes te bevorderen.
Meisjes konden op het internaat terecht om een onderwijsakte Frans te halen en ze kregen een brede culturele vorming. De zusters richtten ook een mulo en een middelbare meisjesschool (mms) op en gaven kleuter- en basisonderwijs. Doordat zij veel internationale contacten hadden, was er toegang tot moedertaalsprekers van verschillende talen. Hierdoor ontwikkelde de meisjesschool zich tot een vooraanstaand taleninstituut waar allang niet meer alleen missionarissen en andere religieuzen aankloppen.
Dat de nonnen begaan waren met het volk blijkt uit een reactie op de internatenkaart van het BHIC. Iemand herinnert zich dat haar oma, dochter van een klusjesman op het terrein, erg intelligent was. Dit werd opgemerkt door de nonnen, die haar een gratis opleiding aanboden. Helaas vonden haar ouders dat niet nodig, waaruit ook blijkt dat onderwijs in die tijd, en zeker voor meisjes, voor dorpelingen niet altijd prioriteit had.
Een ander meisjesinternaat, eerder berucht dan befaamd, was Maria Regina in Stevensbeek. Hier kwamen bijvoorbeeld kinderen terecht van wie hun ouders waren overleden of uit de ouderlijke macht gezet. De opvoeding van deze leerlingen werd dan overgelaten aan de dominicanessen van Bethanië, die met harde hand orde trachtten aan te brengen.
Het is niet verbazingwekkend dat oud-internen niet zo positief zijn over hun tijd hier. Vrouwen hebben trauma’s overgehouden aan een periode waarin ze verplicht medicatie moesten innemen en als jonge meisjes lange dagen zwaar en onbetaald werk moesten verrichten in de wasserij. Er was zelfs een isoleercel, en zusters met losse handjes maakten het leven voor sommigen heel zwaar. Ook was hier sprake van misbruik door zorgverleners.
Grasvelden
Veel Brabantse mannen kijken op hun kostschoolperiode terug als een tijd van karaktervorming en kameraadschap. Elke orde had zo zijn eigen ideeën over opvoeding. De broeders van De La Salle stelden veel vertrouwen in hun leerlingen en besteedden aandacht aan persoonlijke ontwikkeling en buitenschoolse activiteiten.
Veel mannen die vroeger op een van deze internaten hebben gezeten, hebben dan ook plezierige herinneringen aan deze tijd. Zo zijn er verhalen over grasvelden die ’s winters besproeid werden zodat de jongens de volgende dag konden schaatsen en zelfs over broeders die op het terrein raceten in sloopauto’s.
Kwam je in een pensionaat van de fraters van Tilburg terecht, dan had je waarschijnlijk een andere ervaring. Deze orde was bijzonder actief in het onderwijs en heeft vele scholen gesticht in Noord-Brabant. Een van hun internaten was Huize Ruwenberg in Sint-Michielsgestel. De broeders hier richtten zich vooral op de godsdienstige opvoeding. Gebed en discipline overheersten. Op de themasite zijn nogal wat negatieve reacties terug te vinden. „Ook ik heb slechte herinneringen (met name seksueel misbruik) wat ik me toen als klein ”menneke” helemaal niet bewust was. Pas tijdens al die ophef over misbruik door de RK-kerk kwam alles weer boven”, schrijft Nico.
Juist de internaten kwamen de afgelopen jaren in het nieuws tijdens de misbruikaffaire in de Rooms-Katholieke Kerk. Voor kinderen die met misbruik te maken kregen, vormen ze een zwarte bladzijde in de geschiedenis.
Cultuurgeschiedenis
Internaten hebben bijgedragen aan de opbouw van het rijke roomse leven in de twintigste eeuw. De interactieve internatenkaart van het BHIC levert een interessant inkijkje in deze Brabantse cultuurgeschiedenis. Zeker voor Brabanders die herinneringen willen delen of benieuwd zijn hoe anderen hun kostschoolperiode hebben ervaren, zal de themasite een welkome aanvulling zijn.