Prof. Hans-Martin Kirn: Onopgeefbare band tussen kerk en Israël
Het vak kerkgeschiedenis kan niet zonder bezinning op het gesprek tussen christendom en Jodendom, vindt prof. dr. Hans-Martin Kirn. „Er is een onopgeefbare band tussen kerk en Israël.”
De hoogleraar neemt maandag afscheid als kerkhistoricus aan de Protestantse Theologische Universiteit (PThU) in Groningen. Dr. Kirn is een luthers theoloog uit Duitsland en promoveerde in 1984 in Tübingen op het beeld van Joden in Duitsland in de vroege zestiende eeuw (met name bij Johannes Pfefferkorn). Naast zijn studie aan enkele Duitse universiteiten studeerde hij in Jeruzalem en New York. De Tübinger kerkhistoricus werd in 2001 hoogleraar kerkgeschiedenis aan de Theologische Universiteit Kampen (Oudestraat) en verhuisde in 2011 mee naar de PThU in Groningen.
Jodendom
Volgens prof. Kirn behoort de relatie tussen Joden en christenen tot de „grondstructuur” van de kerkgeschiedenis, zo stelde hij bij zijn inaugurele rede in Kampen. Kirn: „Ik heb al vanaf mijn studie in Tübingen belangstelling voor het Jodendom gehad. Ik kreeg onder meer les van Heiko Oberman, die bij mij interesse wekte voor Luther en zijn houding tot de Joden. Christendom en Jodendom hebben een gemeenschappelijke wortel in het Bijbelse Israël. Er is een onopgeefbare band tussen kerk en Israël.”
Jammer genoeg is er voor die Joods-christelijke thematiek alleen beperkt ruimte in het reguliere theologische onderwijs, aldus prof. Kirn. „De theologie is nu sterker gericht op de empirische context, zoals vandaag in de praktische theologie. Dat is wel belangrijk, maar ook weer jammer. Het doet tekort aan de historische dimensie van ons geloof, aan een duidelijk besef dat wij niet de eersten zijn. Wij moeten onze wortels leren kennen en begrijpen, om onze eigen plaats te kunnen bepalen en hedendaagse uitdagingen te kunnen aangaan. Maar dat is zelfs onder academische theologen nu allesbehalve vanzelfsprekend.”
Geen modern antisemiet
Prof. Kirn vindt dat Luther niet zonder meer een voorloper van het moderne racistische antisemitisme genoemd kan worden. „Er lopen geen directe lijnen van Luther naar Hitler, ook wilden de nazi’s dit in hun propaganda graag zo zien. Wel heeft Luther met zijn laatste anti-Joodse geschriften bijgedragen aan een uitgesproken negatieve beeldvorming van Joden en Jodendom. Sommigen zagen daarmee ook gewelddadige acties tegen Joden gerechtvaardigd. Maar Luther heeft nooit tot het vermoorden van Joden opgeroepen.”
Luthers theologie is ook niet identiek aan zijn praktische houding tegenover Joden en Jodendom. „Zijn theologie vertoont een doorgaande lijn van basisinzichten waar hij nooit van is afgeweken. Hij stelt duidelijk dat het heil „uit de Joden”, het Bijbelse Israël, komt. Dat zijn houding tegenover de Joden van zijn tijd in praktisch opzicht zo negatief veranderde, heeft met zijn apocalyptische denkbeelden te maken. Hij definieerde alles in termen van de antichristelijke machten, of het nu de Joden, de rooms-katholieken of de dopersen waren. Het is steeds Christus contra antichrist, zoals hij de paus ook als de antichrist zag, die zich in plaats van Christus stelde.”
Achteraf zou hij zijn anti-Joodse geschriften anders geschreven hebben?
„Dat is moeilijk te zeggen. Hij zag overeenkomsten tussen het christendom en het Bijbelse Israël, maar niet met het na-Bijbelse rabbijnse Jodendom. Hij kende Joden en Jodendom niet werkelijk. Persoonlijke contacten waren er weinig, met uitzondering van enkele Joden die zich lieten dopen en tegenover hun christelijke geloofsgenoten alles moesten doen om te bewijzen dat ze geen Joden meer waren. Luthers overtuiging was in theologisch opzicht min of meer gelijk aan de gereformeerde traditie: er is geen toekomstverwachting voor het Jodendom zonder Christus.”
U hebt heen en weer gependeld tussen Duitsland en Nederland. Is er verschil in theologisch onderwijs?
„Wat me opvalt in Nederland is dat er voortdurend een hang is naar vernieuwing en verandering, zonder dat er echt vooruitgang wordt geboekt. De eisen van de overheid, die natuurlijk het belastinggeld goed wil besteden, spelen hier ook een rol. Maar goede herzieningen vragen om grondige voorbereiding, en die is vaak niet mogelijk. Het verbaasde me wel dat het niet lukte om met relatief kleine groeperingen, die leven uit één geestelijke wortel, tot samenwerking te komen. Ik had eigenlijk verwacht dat Kampen en Apeldoorn elkaar zouden vinden in de GTU, en dat ze dan misschien later ook met ons, de PThU, tot een nauwere samenwerking zouden komen, maar dat was alles duidelijk een stap te ver.”