In de prediking gaat de bede voor de rede
Er zijn maakbare kanten aan de prediking, maar de veranderkracht ervan blijft een zaak van de Drie-enige God. Wie zelf geraakt is door wat met geen woorden te zeggen valt, zal de woorden vinden om uit te zeggen wat God te zeggen heeft.

Uit het interview met Henk Stoorvogel (RD 1-3) blijkt dat hij van mening is dat predikantenopleidingen te weinig aandacht besteden aan de overdracht van de boodschap: „Laten predikantsopleidingen echte predikers afleveren.” Wanneer je dan een „echte” bent, is natuurlijk een spannende vraag.
Voor hem als communicatiewetenschapper-theoloog is de zaak duidelijk. Een „echte” prediker beheerst de kunst van welsprekendheid. Uit zijn proefschrift vloeit dan ook een pleidooi voort om meer aandacht aan de retorica (welsprekendheid) in de homiletiek (preekkunde) te geven.
„Elke studie van de Schrift stoelt op twee methoden: ontdekken wat we moeten begrijpen en presenteren wat we begrepen hebben.” Deze uitspraak van Augustinus is te lezen in de oudste homiletiek die we kennen, in het vierde boek van ”Wat betekent de Bijbel?” (De doctrina christiana). Maar laten we dit vierde boek te veel dicht? De medeorganisator van de mannenweekenden De 4e Musketier vindt van wel, en tot op zekere hoogte deel ik zijn mening.
Aandacht vragen voor de preek als communicatiemiddel, de presentatie van de preek, is niet nieuw. Dat zal ik illustreren aan de hand van enkele citaten uit het genoemde werk van Augustinus. Wel dienen we de relatie tussen inhoud en vorm helder te houden. Niet de vorm is bepalend voor de inhoud, maar de inhoud voor de vorm.
In beweging brengen
Aandacht voor retorica? Nou en of! Je moet er immers niet aan denken dat „wie proberen ónwaarheid overtuigend te presenteren wél weten hoe ze hun gehoor welwillend, aandachtig een leergierig moeten maken met hun openingswoorden, maar de verdedigers van de waarheid niet!” En dan zijn we nog maar bij de inleiding van de preek.
„De christelijke redenaar zal dus hierop uit zijn wanneer hij rechtvaardige, heilige, goede dingen zegt (en iets anders mag hij niet zeggen) – wanneer hij onder woorden brengt, zal hij er dus zoveel mogelijk op uit zijn dat men hem met begrip, met genoegen en in gehoorzaamheid aanhoort.” Op vele plaatsen keert dit drietal uit de welsprekendheid terug: het onderwijzen (docere), het raken van het gemoed (delectare) en het in beweging brengen (movere).
Ook in de prediking gaat het om meer dan informeren van het verstand. Daarom dient er sprake te zijn van een uitlokkende prediking, zoals de geur van eten het water tussen de tanden laat lopen en de etalage ons verlangen kan opwekken. Het gaat om een affectieve manier van spreken, zodat, als de genegenheid opgewekt wordt, ook de wil van de mens geraakt wordt en in beweging komt. Uiteindelijk is dat volgens Augustinus het doel van de prediking.
De mooiste schatten vragen een zorgvuldige verpakking. Geen preken in krantenpapier, maar in cadeauverpakking graag. Het voorbeeld dat Stoorvogel in het interview geeft, lijkt me echter te veel te suggereren dat de vorm (manier van spreken) zelfs bepalend kan zijn voor het overkomen van de inhoud van de boodschap. Ik doel op de uitspraak: „Als ik saai over God spreek, denken jongeren dat God saai is.” Het lijkt me te veel gezegd wanneer we denken: als wij boeiend over God spreken, denken jongeren wel dat God boeiend is.
Sommige cursussen lijken toch wel een direct verband te leggen tussen voordracht en effect. Daarbij zal dan, zo suggereren de aankondigingen van de cursussen, de welsprekendheid bijdragen aan een groter effect. Het probleem zit hem naar mijn overtuiging niet allereerst in dat saaie spreken over God als zodanig, maar in de oorzaak ervan. Mozes was niet zo welsprekend, maar het was voor hem onmogelijk om saai over God te spreken.
Augustinus betoogt dat het allereerst gaat over weldenkendheid, voordat er van werkelijke welsprekendheid sprake kan zijn. Quintilianus merkt in zijn boek over welsprekendheid op dat welsprekendheid grotendeels een kwestie is van de juiste geestesgesteldheid. Augustinus legt daarom, om te voorkomen dat we „saai spreken over God”, nadruk op de voorbereiding van ons hart, voordat we gaan spreken: „Laat hij er niet aan twijfelen dat hij het vermogen (tot welsprekendheid), als hij het heeft en voor zover hij het heeft, meer dankt aan de vroomheid van zijn gebeden dan aan de gave van de rede. Laat hij dus bidden voor zichzelf en voor degenen die hij zal toespreken, en de bede voor de rede stellen. Als hij aantreedt om te spreken op het aangewezen uur, moet hij, voordat hij zijn tong in stelling brengt, zijn dorstende ziel tot God verheffen om naderhand te laten opwellen wat hij ingedronken heeft, of uit te storten waarmee hij zich heeft laten vervullen.”
Zwijgen
Zeker, er zijn maakbare kanten aan de prediking en dat is een zaak van hard werken aan inhoud en vorm, in die volgorde. Laat iedere opleiding zich de hartenkreet van Henk Stoorvogel aantrekken. Maar met passie preken is meer dan met pathos preken. Gelukkig is er een niet-maakbare kant aan de prediking en blijven de prediking en de veranderkracht ervan een zaak van de Drie-enige God. Wie zelf geraakt is door wat met geen woorden te zeggen valt, zal de woorden vinden om met grote betrokkenheid op de boodschap uit te zeggen wat God te zeggen heeft. En soms lijkt me het zwijgen ertoe doen nog welsprekender.
De auteur is hoogleraar praktische theologie aan de Theologische Universiteit Apeldoorn.