Een nieuw jaar
Jesaja 40:31
„Maar die de Heere verwachten, zullen de kracht vernieuwen; zij zullen opvaren met vleugelen, gelijk de arenden, zij zullen lopen en niet moede worden, zij zullen wandelen en niet mat worden.”
Jesaja komt en toont de kloekmoedige gestalte van Gods volk: „Want zij zullen de kracht vernieuwen, zij zullen opvaren met vleugelen, gelijk de arenden, zij zullen wandelen en niet mat worden.” De profeet toont dat de Heere geen welgevallen heeft in zo’n treurige staat: „Komt, beurt u wat op”, zegt Hij. Hij had getoond dat zij naar Babel moesten. „Wel”, zei Hij, „bent u zo moedeloos en neerslachtig nu u nog in het land zijt, wat zult u dan doen in de verheffing der Jordaan?” Zij mochten zeggen: „Wel, hoe, wanneer zal de Messias komen, het gaat buiten onze gissing om. Wel, profeet, moeten wij nog naar Babel; wie zal er staande blijven in zo’n storm?” De Heere komt Zijn moedeloos volk tegemoet. Hij gordt Zijn knecht aan en zegt: „U bent nu lang genoeg een zoon des donders geweest; kom, wees nu eens een evangelieprediker: „Troost, troost Mijn volk, zal uw God zeggen, spreekt naar het hart van Jeruzalem; en roept haar toe dat haar strijd vervuld is.”” De profeet wil zeggen: „Het zal niet altijd duren; daar zal eens een einde komen aan uw strijd, gij zult eindelijk overwinnen.” „Ja”, zegt de profeet, „u zult dubbel ontvangen.” Wel, zij mochten vragen: „Profeet, wat zullen wij ontvangen?” „Wel”, zei hij, „u zult dat grote geschenk krijgen, de Heere Jezus Christus, Die alle ongerechtigheden op één dag zal wegnemen.”
Bernardus Smijtegelt, predikant te Middelburg (”Zestal leerredenen”, 1730)